Modale werkwoordenVersion en ligne Welk werkwoord ga je gebruiken? par Anneke Van der Elst 1 Wat gaan Jenn en Annika doen als ze een fiets hebben? Selecteer een of meer antwoorden a Ze mogen naar de winkel. b Ze kunnen naar de winkel. c Ze moeten naar de winkel. d Ze willen naar de winkel. 2 Wat vragen ze in de fietsenwinkel? Selecteer een of meer antwoorden a We kunnen een fiets huren. b We willen een fiets huren. c We mogen een fiets huren. d We moeten een fiets huren. 3 Wat vraagt Jenn? Selecteer een of meer antwoorden a Mag ik deze fiets? b Moet ik deze fiets? c Wil ik deze fiets? d Kan ik deze fiets? 4 Hoe kan Jenn remmen? Selecteer een of meer antwoorden a Om te remmen mag ze achteruit trappen. b Om te remmen wil ze achteruit trappen. c Om te remmen moet ze achteruit trappen. d Om te remmen kan ze achteruit trappen. 5 De banden zijn opgepompt. Wat doet Jenn? Selecteer een of meer antwoorden a Ze moet de fiets proberen. b Ze mag de fiets proberen. c Ze wil de fiets proberen. d Ze kan de fiets proberen. 6 Wat vraagt de man aan Jenn? Selecteer een of meer antwoorden a Kan je veel fietstochten maken? b Wil je veel fietstochten maken? c Moet je veel fietstochten maken? d Mag je veel fietstochten maken? 7 Wanneer werkt het licht van de fiets? Selecteer een of meer antwoorden a Je mag trappen. b Je wil trappen. c Je moet trappen d Je kan trappen.