Virussen: levend of nietVersion en ligne Test jezelf van Biologenie 3.2 GO! (2020) p 116 par Brost Nancy 1 Waarom is het moeilijk om virussen in te delen bij de levende organismen? Meerdere antwoorden zijn mogelijk. Kies één of meerdere antwoorden a Virussen bezitten geen enkele kenmerken van de levende organismen b Virussen kunnen geen stoffen aanmaken. c Virussen kunnen niet evolueren. d Ze bezitten niet alle levenscvoorwaarden. e Virussen kunnen zichzelf niet voortplanten f Virussen hebben geen partner nodig om zich voort te palnten 2 juist of fout: Virussen kunnen evolueren. a juist b fout, omdat het de gastheer is die evolueert c fout, omdat een virus geen erfelijke kenmerken heeft d fout, omdat ze geen cellulaire structuren bezitten 3 juist of fout: In kristalvorm zijn virussen inactief. a juist b fout, dan slapen ze. c fout, dan planten ze zich voort. d fout, dan zitten ze in de gastheer. 4 juist of fout: Virussen hebben andere organismen nodig om te overleven. a juist b fout, Ze hebben enkel een gastheer nodig voor hun voortplanting. c fout, er moeten andere organismen in hun omgeving zijn die ze kunnen besmetten. d fout, ze gebruiken de stoffen van andere organismen. 5 juist of fout: Het erfelijk materiaal van een virus is op dezelfde manier opgebouwd als dat van levende wezens. a juist b fout, ze bevatten enkel eiwitten. c fout, Voor elk organisme is dit anders want anders zouden alle organismen hetzelfde zijn. d fout, omdat ze geen cellulaire structuren bezitten 6 juist of fout: Virussen kunnen hun erfelijk materiaal inbouwen in een gastheercel. a juist b fout, Ze hebben enkel een gastheer nodig voor hun voortplanting. c fout, omdat een virus geen erfelijke kenmerken heeft d fout, dit kunnen enkel levende organismen 7 levend of niet-levend: bevat erfelijk materiaal a levend b niet-levend 8 levend of niet-levend: bezit geen celmembraan a levend b niet-levend 9 levend of niet-levend: vermenigvuldigt zich alleen met behulp van levende cellen a levend b niet-levend 10 levend of niet-levend: evolueert a levend b niet-levend 11 levend of niet-levend: bezit geen celorganellen a levend b niet-levend 12 levend of niet-levend: draagt zijn kenmerken over op zijn nakomelingen. a levend b niet-levend 13 levend of niet-levend: kan men niet kweken op een kunstmatige voedingsbodem a levend b niet-levend 14 levend of niet-levend: kan na jarenlange rust opnieuw actief worden a levend b niet-levend 15 levend of niet-levend: zijn kenmerken veranderen in de loop van de tijd. a levend b niet-levend 16 levend of niet-levend: kan erfelijk materiaal uitwisselen met levende wezens. a levend b niet-levend 17 levend of niet-levend: heeft geen eigen stofwisseling. a levend b niet-levend