Compléter Le présentVersion en ligne Conjugue les verbes suivants au présent OTT. par Valérie Mosbeux 1 Ik ( spreken ) geen Italiaans . Hij ( durven ) niet te fietsen . ( Reizen ) je graag ? Mijn broer ( zitten ) in de tuin . ( Zien ) je beter met je bril ? Je ( zien ) . beter met je bril . Die jongen ( gaan ) dikwijls naar de bioscoop . ( komen ) je vader mee ? Deze jurk ( passen ) niet . ? s Morgens ( eten ) ik om 7 uur .