Créer une activité
Jouer Test
1. 
Ik-persoon, tegenwoordige tijd: 'krijgen'
2. 
Jij-persoon, verleden tijd: 'rusten'
3. 
Wij-persoon, verleden tijd: 'spelen'
4. 
Hij/zij-persoon, tegenwoordige tijd: 'rusten'
5. 
Jullie-persoon, verleden tijd: 'krijgen'