Créer une activité
Jouer Test
1. 
Wat is de imperfectum van 'Ik ben een timmerman'?
A.
Ik ben een timmerman geweest.
B.
ik was een timmerman.
C.
Ik heb een timmerman geweest.
2. 
Wat is de perfectum van 'Ik ben een verpleegkundige'?
A.
Ik ben een verpleegkundige geweest.
B.
ik was een verpleegkundige.
C.
Ik heb een verpleegkundige geweest.
3. 
Wat is de perfectum van 'Een brandweer blust de brand'?
A.
De brandweer bluste de brand.
B.
De brandweer heeft de brand geblust
C.
De brandweer is de brand geblust.
4. 
Vul in (hebben/zijn): De kapper ..... mijn haar geknipt.
A.
is
B.
heeft
C.
heb
D.
ben
5. 
Vul in (hebben/zijn): Mijn haar ..... geknipt door de kapper.
A.
heb
B.
heeft
C.
ben
D.
is
6. 
Vul in (hebben/zijn): ... de boer de koe gemolken?
A.
heeft
B.
is
C.
ben
D.
heb
7. 
Wat is de imperfectum van 'De huisarts geeft de patiënt het medicijn.'?
A.
De huisarts heeft de patiënt het medicijn gegeven.
B.
De huisarts is de patiënt het medicijn gegeven.
C.
De huisarts gaf de patiënt het medicijn.
8. 
Vul in (hebben/zijn): ... jij de kamer schoon gemaakt?
A.
heeft
B.
is
C.
heb
D.
ben
9. 
Vul in (hebben/zijn): De politieman ... een boete gegeven.
A.
De politieman heeft de boete gegeven.
B.
De politieman is de boete gegeven.
C.
De politieman zijn de boete gegeven.
D.
De politieman hebben de boete gegeven.
10. 
Wat is de imperfectum van 'De tuinman snoeit de haag.'?
A.
De tuinman heeft de haag gesnoeid.
B.
De tuinman is de haag gesnoeid.
C.
De tuinman snoeide de haag.