-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 4
-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 3
-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 2
-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 1
-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 4
-
Oefen de woorden unit 4 paragraaf 3
-
Oefen de woorden van unit 4 paragraaf 2
-
Quiz over de woorden van unit 4 - paragraaf 1
-
Vul de ''adjectives'' en ''adverbs'' in op de juiste plek.
-
Oefen met de grammatica van paragraaf 3 en 4.
-
Oefen de grammatica van paragraaf 2, kijk goed naar de woordjes tussen de haakjes. Deze moet je gebruiken om de zinnen negatief te maken.
-
Oefen de woordjes van paragraaf 4.
-
Oefen de woordjes van paragraaf 3
-
Oefen de woordjes van paragraaf 2
-
Oefen de woordjes van paragraaf 1
-
Oefen de woordjes van paragraaf 4.
-
Oefen de woordjes van paragraaf 3.
-
Oefen de woordjes van paragraaf 2.
-
Oefen de woordenschat van paragraaf 1, door de woorden te vormen.
-
Oefen de grammatica van paragraaf 1, kijk goed naar de woordjes tussen de haakjes. Deze moet je gebruiken om de zinnen compleet te maken.
-
Oefen hier de woordjes van paragraaf 4
-
Oefen hier de woordjes van paragraaf 3
-
Oefen je woordenschat met de woordjes van paragraaf 2
-
Oefen je woordenschat van paragraaf 1
-
-
-
-
-
-
-
-