Son jeux

g of ch?

Ou of au?

Ei of ij?

Geef het juiste woord

Geef de infinitief .

Geef de stam van het werkwoord

Duid de werkwoorden aan.

Vul aan met het juiste verwijswoord.

Orden de woorden bij het juiste begrip.

Zoek het juiste spiegelwoord.

Maak een keerwoord met deze letters.

Vul het juiste woord in.

Verbind alle lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, eigennamen, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden.

Verbind het woord dat tegengesteld is.

Zoek het woord dat ongeveer hetzelfde betekent.

Sommige woorden kunnen meerdere betekenissen hebben. Vul het juiste woord in.

Zoek de zinnen met dezelfde leestekens.

Vul in met de juiste letters: ng of nk?

Wat hoort bij elkaar? Verbind samenstellingen, oo voor ch, ee op het einde van een woord, a/o/u op het einde van een woord met elkaar.

Zoek de woorden in de woordzoeker.

Vul het kruiswoordraadsel aan met het juiste woord.

Vul aan met de juiste letter(s).

Vul aan met de stam of infinitief van het werkwoord.

Gebruik je werkwoordschema om de persoonsvorm aan te vullen in de tegenwoordige tijd.

Vul in met de juiste persoonsvorm, in de juiste tijd. Tegenwoordige tijd (t.t.) of verleden tijd (v.t)

Schrijf bij elke stam de juiste uitgang, zodat de zin klopt.

Staan onderwerp en persoonsvorm in het enkelvoud of in het meervoud?

Vul de stam in tussen haakjes.

Geef telkens de stam van de persoonsvorm.

Vul de zin aan met de juiste werkwoordsvorm, in de juiste tijd? Is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Gebeurt het nu (t.t.) of het gebeurde het vroeger (v.t.)?

Zoek het werkwoord in elke zin. Vul het kruiswoordraadsel aan met de juiste infinitief van deze werkwoordsvorm.

Koppel elk werkwoord aan zijn infinitief.

Zoek de correcte klank.

WP 1-7

Zet de woorden uit het woordpakket in alfabetische volgorde.

Kruiswoordraadsel

Voorbereiding controledictee