Son jeux

Hier pas je alle naamvallen toe met de woorden van de DER-groep

Woorden van de EIN-groep in alle naamvallen

Kies de juiste naamval + LEES na afloop de uitleg bij een eventueel fout antwoord!

Kies de juiste naamval. LEES na afloop de uitleg als je het fout had!

Kennst du ihre Bedeutung?

Vul de woorden van de DER-groep in, zoals dies, jed, manch enzovoort

Was bedeuten sie?

Hier moet je woorden invullen als mein, dein, sein enz.

Fülle die passenden Fragewörter aus!

Oefen met de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e en in de 4e naamval

Combineer de persoonlijke voornaamwoorden 1e naamval (ich, du) enz. met die in de 4e naamval (mich, dich enz.)

Oefen hier de belangrijkste regels om te weten of een zelfstandig naamwoord mannelijk (der), vrouwelijk (die) of onzijdig (das) is.

Hier pas je ze toe in combinatie met voorzetsels met vaste naamvallen (3e en 4e naamval)

Hier pas je de persoonlijke voornaamwoorden toe in zinnen.

Ken jij de betekenis van de persoonlijke voornaamwoorden?

Wat betekenen ze in de zin? Klik de juiste vertaling aan

Zoek en vul de juiste vorm van de verleden tijd in van sein / haben / werden / können / dürfen / müssen / mögen

Vul de verleden tijdsvormen van haben en sein in

Combineer de tegenwoordige met de verleden tijd

Combineer de tegenwoordige tijd met de verleden tijd

Hier oefen je dat je aan bepaalde woorden kunt zien of ze (waarschijnlijk) mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.

Hier oefen je met haben, sein, dürfen, können, müssen, wollen, wissen

Hier oefen je met de 1e naamval (onderwerp) en 4e naamval (lijdend voorwerp) met de woorden van de EIN-groep, dus: mein.. / dein.. / sein.. enzovoort

Kannst du sie alle durcheinander kombinieren?

Kennst du alle Monate, die in einem Jahr vorkommen? TIPP: es gibt keinen Umlaut hier, also schreibe ä als ae!

Kennst du alle Tage, die in einer Woche vorkommen?

Hier oefen je met regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Alles door elkaar!

Hier übst du mit dem Verb "arbeiten"

Combineer de antwoorden.

Sorteer de voorzetsels bij de juiste naamval.

Hier übst du mit dem Verb "reisen"

Hier übst du mit dem Verb "wohnen"

Hier musst du die richtige Kombinationen machen.

Hier musst du Formen von haben und sein ausfüllen

Hier musst du Formen von haben und sein ausfüllen

Was gehört zusammen?

Was gehört zusammen?

Kennst du die richtige Übersetzungen?

Deutsch und Niederländisch sehen sich sehr ähnlich. Bei einigen Wörtern muss man extra aufpassen: Sie haben unerwartet eine völlig andere Bedeutung!

Deutsch und Niederländisch sehen sich sehr ähnlich. Bei einigen Wörtern muss man extra aufpassen: Sie haben unerwartet eine völlig andere Bedeutung!

Hier musst du entscheiden, welches Fragewort hier passt.

Kombiniere die Fragewörter und ihre niederländische Übersetzung

Kombiniere die Fragewörter und ihre niederländische Übersetzung

Hier liest du eine Zahl und musst du sie schreiben.

Hier hörst du die Zahlen und musst du sie kombinieren mit den Zahlen, die du siehst.

Hier kombinierst du die Zahlen ab 10

Hier kombinierst du die Zahlen und wie man sie schreibt.

Hier moet je kloktijden zelf invullen

Combineer de klokken met de juiste teksten

Hier kannst du die Uhrzeiten üben

Hier kannst du die Uhrzeiten üben