Icon Créer jeu Créer jeu
Jouer Test
  • 1. 
    Het warenhuis houdt uitverkoop.
    A.
    het warenhuis
    B.
    warenhuis
    C.
    houdt
    D.
    uitverkoop
    2. 
    Kalenders kosten nu nog maar de helft.
    A.
    kalenders
    B.
    kosten
    C.
    nu
    D.
    de helft
    3. 
    Twee jongens lopen met skates in hun handen naar de kassa.
    A.
    jongens
    B.
    twee jongens
    C.
    lopen
    D.
    met skates
    E.
    hun handen
    F.
    de kassa
    4. 
    Een mevrouw past een afgeprijsde jas.
    A.
    mevrouw
    B.
    een mevrouw
    C.
    een mooie mevrouw
    D.
    past
    E.
    een afgeprijsde jas
    F.
    jas
    5. 
    Ik koop een boek over Rembrandt.
    A.
    ik
    B.
    koop
    C.
    boek
    D.
    Rembrandt
    6. 
    De verkoopster geeft me er een mooie tas bij.
    A.
    de verkoopster
    B.
    de mooie verkoopster
    C.
    geeft
    D.
    een tas
    E.
    een mooie tas
    7. 
    Snel hol ik naar beneden.
    A.
    snel
    B.
    hol
    C.
    ik
    D.
    naar
    E.
    beneden
    8. 
    Daar wachten mijn moeder en mijn zus op me.
    A.
    daar
    B.
    wachten
    C.
    mijn moeder
    D.
    mijn zus
    E.
    mijn moeder en mijn zus
    F.
    me
    9. 
    Ze hebben tasjes vol met koopjes bij zich.
    A.
    ze
    B.
    hebben
    C.
    tasjes
    D.
    koopjes
    E.
    ze
    F.
    hebben
    10. 
    In het restaurant trakteert mijn moeder op gebak
    A.
    in het restaurant
    B.
    trakteert
    C.
    mijn moeder
    D.
    op gebak