wanneer
Quand partez-vous?
Wanneer vertrekken jullie?
un appareil
vrij
laat
een afspraak
Où est le rendez-vous?
tard
À plus tard.
Tot later.
Pour quoi faire?
Nous allons à la piscine.
quand
Waar wordt er afgesproken?
Ben je vrij?
Wie heb ik aan de lijn?
Om wat te doen?
un rendez-vous
Met wie spreek ik?
Tu es libre?
We gaan naar het zwembad.
een toestel
libre