Créer une activité
Jouer Test
1.  []
Welke zin hoor je?
A.
Hij is thuis.
B.
Er is geen tijd.
C.
Er is een etiket.
D.
Er is krimp.
2.  []
Welke zin hoor je?
A.
De vezel is zwaar.
B.
De vezel is te harig.
C.
De vezel heeft geen kleur.
D.
Dat zijn vezels.
3.  []
Welke zin hoor je?
A.
Da's mijn handel.
B.
Da's niet glanzend.
C.
Satijn is glanzend.
D.
De bobijn is gevallen.
4.  []
Welke zin hoor je?
A.
We weten de naam niet.
B.
We meten de afstand.
C.
Ze geven de treksterkte.
D.
We meten de treksterkte.
5.  []
Welke zin hoor je?
A.
Dit is een fijne stof.
B.
Dit is een kleine stop.
C.
Hier ligt te veel stof.
D.
Daar is Christophe.
6.  []
Welke zin hoor je?
A.
Heb je stalen voor de klanten?
B.
We bestellen water voor de planten.
C.
We hebben stalen voor de klanten.
D.
Ze hebben water voor de planten.
7.  []
Welke zin hoor je?
A.
De machine is onder de brug.
B.
De machine heeft onderhoud nodig.
C.
De medewerkers hebben een pauze nodig.
D.
De stof heeft onderhoud nodig.
8.  []
Welke zin hoor je?
A.
Dat is harige stof.
B.
Dat is geen goed garen.
C.
Dit is een natuurlijk garen.
D.
Dat is een menggaren.
9.  []
Welke zin hoor je?
A.
Pilling is een kwaliteitsprobleem.
B.
Pilling is niet mijn probleem.
C.
Pilling is nooit een probleem.
D.
De kwaliteit is slecht.
10.  []
Welke zin hoor je?
A.
Dat is heel koud.
B.
Ik bel effen naar jou.
C.
Dat is effen blauw.
D.
De stof is effen.