Créer jeu
Jouer Test
1. 
Alle isotopen van Uranium hebben:
A.
Hetzelfde protonental Z en hetzelfde nucleonental (atoommassa nummer) A
B.
Een verschillend protonental Z en hetzelfde nucleonental A
C.
Een verschillend protonental Z en een verschillend nucleonental A
D.
Hetzelfde protonental Z en een verschillend nucleonental A
2. 
Als een element meer nucleonen heeft neemt de relatieve hoeveelheid neutronen af.
A.
waar
B.
niet waar
3. 
Alleen bij de lichtere stabiele elementen tot een nucleonental van 20, is het neutronental veelal gelijk aan het protonental.
A.
waar
B.
niet waar
4. 
Alle kernen met een nucleonental groter dan 82 zijn instabiel.
A.
waar
B.
niet waar
5. 
In de natuur zijn er ongeveer 3100 nucliden die stabiel zijn
A.
waar
B.
niet waar