Créer une activité
Jouer Test
1. 
Jan weegt 63 kg
A.
subjectief
B.
objectief
2. 
Sofie is vaak erg lui
A.
subjectief
B.
objectief
3. 
Ann doet 30 min. over het lopen van 5 km, Rosita doet dit in 23 min. Rosita loopt sneller dan Ann
A.
subjectief
B.
objectief
4. 
Bart was meteen ondersteboven van zijn verloofde
A.
subjectief
B.
objectief
5. 
Ingrid haar enkel was opgezwollen na haar val
A.
subjectief
B.
objectief
6. 
Wim was gisteren aan het flirten met een meisje
A.
subjectief
B.
objectief
7. 
Myriam was erg blij met haar verjaardagscadeau
A.
subjectief
B.
objectief
8. 
Fien schaterde toen Koen haar een mop vertelde
A.
subjectief
B.
objectief
9. 
Bert heeft blauwe ogen
A.
subjectief
B.
objectief
10. 
Lander is veel dikker dan vroeger
11. 
Lander is veel dikker dan vroeger
A.
subjectief
B.
objectief
12. 
Lieven heeft een lelijke trui aan
A.
subjectief
B.
objectief
13. 
Goedele ziet er ongelukkig uit
A.
subjectief
B.
objectief
14. 
Lore heeft niet geweend toen ze een spuitje moest krijgen bij de dokter
A.
subjectief
B.
objectief
15. 
Lore is flink geweest bij de dokter
A.
subjectief
B.
objectief
16. 
Arne is een mooie baby
A.
subjectief
B.
objectief