Créer une activité
Jouer Test
1. 
Anke ... dat ze slechte cijfers haalt. (vrezen - TT)
A.
vreezt
B.
vreesde
C.
vreezde
D.
vreest
2. 
Berkant en Ercan ... de hele tijd tijdens de les. (praten - VT)
A.
praate
B.
praatten
C.
praatte
D.
praten
3. 
In de keuken ... de leerlingen een haarnetje. (dragen - VT)
A.
droegen
B.
draagden
C.
dragen
D.
droegden
4. 
In de hoek van de klas ... een grote lamp. (branden - TT)
A.
brandde
B.
brandt
C.
brand
D.
brant
5. 
Blijkbaar ... je papa die cake heel lekker. (vinden - TT)
A.
vind
B.
vindt
C.
vond
D.
vint
6. 
Tijdens de middag ... de leerlingen samen met de leerkracht. (eten - VT)
A.
eetten
B.
aatten
C.
aten
D.
eten
7. 
Rosario ... tijdens de vervangingsles. (slapen - VT)
A.
slaapt
B.
sliep
C.
slaapte
D.
slapen
8. 
Elke morgen ... Kenji mee met de schoolbus. (rijden - TT)
A.
rijd
B.
reed
C.
reedt
D.
rijdt
9. 
In de kookles ... Rositsa een heerlijke taart. (bakken - VT)
A.
bakte
B.
bakde
C.
bakt
D.
biek
10. 
... je dat zeker in je agenda? (schrijven - TT)
A.
Schreef
B.
Schrijv
C.
Schrijf
D.
Schrijft