Connectez-vous
Créer une activité
Types d'activités
Centre d'aide
Entrez votre Game Pin
Blog
Premium
English
Español
Français
Créer une activité
Connectez-vous
Toutes les activités
Jouer Test
Imprimer Test
Tegenwoordige en verleden tijd
Auteur :
Dorien Van Duppen
1.
Muhammed ... gisteren in zijn vinger. (snijden - VT)
A.
snijdt
B.
snijdde
C.
sneed
D.
sneedt
2.
Erika ... enorm veel van haar mama. (houden - TT)
A.
houd
B.
hield
C.
houdt
D.
houdde
3.
Gisteren ... Jerome over de goal. (springen - VT)
A.
springde
B.
sprong
C.
springt
D.
springte
4.
Gisteren ... Alexandra en Seymen de klas op. (ruimen - VT)
A.
ruimden
B.
ruimde
C.
ruimen
D.
ruimt
5.
Kimberley ... niet op de vragen van haar vriend. (antwoorden - TT)
A.
antwoordde
B.
antwoort
C.
antwoordt
D.
antwoord
6.
Vorige week ... de jongens het klaslokaal. (schilderen - VT)
A.
schilderde
B.
schilderen
C.
schilderdden
D.
schilderden
7.
... je morgen dat je een nieuwe playstation hebt? (vermelden - TT)
A.
Vermeld
B.
Vermelt
C.
Vermeldt
D.
Vermelde
8.
Vorig jaar ... Tom van Zottegem naar Evergem. (verhuizen - VT)
A.
verhuizde
B.
verhuist
C.
verhuisde
D.
verhuisden
9.
Gisteren ... de directeur uit op de speelplaats. (glijden - VT)
A.
gleedt
B.
gleden
C.
gleed
D.
glijdt
10.
... Tom dat hij morgen naar de werkplaats zou komen? (zeggen - VT)
A.
Zij
B.
Zegde
C.
Zei
D.
Zegt
11.
De jongens ... het uit toen de directeur uitgleed. (proesten - VT)
A.
proestte
B.
proestten
C.
proesten
D.
proeste
12.
Op de laatste schooldag ... er een verrassing voorzien voor de leerlingen. (worden - TT)
A.
werd
B.
wordt
C.
wort
D.
word