Créer une activité
Jouer Test
1. 
Ik ga naar de stad.
A.
Ik
B.
ga
C.
naar
D.
de
E.
stad.
2. 
Ik wil graag een nieuwe fiets.
A.
Ik
B.
wil
C.
graag
D.
een
E.
nieuwe
F.
fiets.
3. 
Ik word morgen 9 jaar.
A.
Ik
B.
word
C.
morgen
D.
9
E.
jaar.
4. 
Ik ben morgen dus jarig!
A.
Ik
B.
ben
C.
morgen
D.
dus
E.
jarig!
5. 
Begrijp ik dat goed?
A.
Begrijp
B.
ik
C.
dat
D.
goed?
6. 
Ik vind dat erg leuk.
A.
Ik
B.
vind
C.
dat
D.
erg
E.
leuk.
7. 
Loop ik morgen naar de stad?
A.
Loop
B.
ik
C.
morgen
D.
naar
E.
de
F.
stad?
8. 
Spreek ik je morgen?
A.
Spreek
B.
ik
C.
je
D.
morgen?
9. 
Ik vertel je geen geheimen.
A.
Ik
B.
vertel
C.
je
D.
geen
E.
geheimen.
10. 
Heb ik een goed cijfer?
A.
Heb
B.
ik
C.
een
D.
goed
E.
cijfer?