Créer une activité
Jouer Compléter
1 . Het was zo een saaie dag gisteren , Eva ____________________ ( vervelen ) zich steendood
2 . Ik heb de indruk dat je iedere week iets aan je kamer ____________________ ( veranderen ) .
3 . Wie ____________________ ( bewonen ) dit kasteel vroeger ?
4 . Je ____________________ ( beheersen ) je onvoldoende , jongeman !
5 . Jullie hadden hem meteen ____________________ ( herkennen ) .
6 . ____________________ ( ontleden ) alle zinnen opnieuw !
7 . Ik ga dat zeker doen , ik heb het haar ____________________ ( beloven ) .
8 . Die weg ____________________ ( leiden ) naar het stadspark .
9 . Hij ____________________ ( worden ) blij als hij haar ziet
10 . ____________________ . ( spelen ) je mee ?
11 . ____________________ ( vinden ) je ook niet dat hij nogal kan zeuren ?
12 . Ik ____________________ ( worden ) morgen op school verwacht .
13 . Dat was nogal eens een fuif gisteren , hij ____________________ ( feesten ) tot laat .