je zegt lelijke dingen.
Je bent negatief.
Geruststellen, sussen
Je zegt wat hij/zij BETER zou doen
Je zorgt ervoor dat hij/zij zich beter voelt.
Je wijst op de mogelijke gevolgen..
Je begint over andere dingen te praten
bevelen, commanderen
Waarschuwen, berispen
Vermanen, preken
Oordelen, kritiek geven
Schelden, belachelijk maken
Je zegt wat hij/zij MOET doen.
afleiden, over iets anders beginnen praten