afleiden, over iets anders beginnen praten
Je zegt wat hij/zij moet doen
Je bent negatief
Je probeert hij/zij op te beuren.
Je begint over andere dingen te praten
oordelen, kritiek geven
Je zegt lelijke dingen zodat hij/zij zich slecht voelt
je zegt hem/haar wat hij/zij beter zou doen
schelden, belachelijk maken
vermanen, preken
waarschuwen, berispen
Je wijst hem/haar op de mogelijke gevolgen
bevelen, commanderen
geruststellen, sussen, troosten