Créer une activité
Jouer Test
1. 
Hoe definiëren we gedrag?
A.
De wijze waarop het dier in relatie tot zijn omgeving staat
B.
Het middel waardoor het fenotype het milieu bepaalt
C.
De wijze waarop het genotype het fenotype bepaalt
2. 
Wat is een fenotype?
A.
De invloed van de omgeving op het genotype
B.
De erfelijke eigenschappen van het dier
C.
Het geheel van eigenschappen of kenmerken van een organisme
3. 
Waardoor wordt het fenotype bepaald?
A.
Door het gedrag van het dier
B.
Door het genotype en het milieu
C.
Door missen en gissen
4. 
Wie formuleerde de 4 vragen over het "waarom" van gedrag?
A.
Nico Tinbergen
B.
Konrad Lorenz
C.
William Thorpe
5. 
Welke kernbegrippen komen aan bod in de 4 vragen van Nico Tinbergen?
A.
functie, evolutie, oorzaak en gevolg
B.
functie, evolutie, instinct en ontwikkeling
C.
functie, evolutie, oorzaak en ontwikkeling
6. 
Hoe werden aanvankelijk vragen over het gedrag van dieren beantwoord?
A.
Er werd aan dieren een goddelijke natuur toegekend
B.
Dieren werden altijd geassocieerd met het goede
C.
Het gedrag van dieren werd onverklaarbaar geacht
D.
Er werd aan dieren menselijke gedragingen toegeschreven
7. 
Wie veronderstelde dat dieren van de Schepper een instinct hadden gekregen waardoor ze automatisch correct konden reageren op omstandigheden?
A.
Nico Tinbergen
B.
René Descartes
C.
William Thorpe
8. 
Hoe wordt instinct negatief gedefinieerd?
A.
Instinct is een gedrag dat door de omgeving bepaald is
B.
Instinct is een gedrag dat zich nooit over de generaties heen ontwikkeld heeft
C.
Instinct is een gedrag dat geen leerproces of ervaring nodig heeft
9. 
Welk type gedrag is dit?
A.
Aangeleerd gedrag
B.
Aangeboren gedrag
C.
Inzichtsgedrag
10. 
In welke 3 categorieën kunnen we leergedrag opsplitsen?
A.
inzicht, imitatie en instinct
B.
imitatie, onderricht en gissen & missen
C.
imitatie, territoriumgedrag en onderricht
11. 
Welk type gedrag is dit?
A.
aangeboren gedrag
B.
inzichtsgedrag
C.
aangeleerd gedrag, gissen & missen
D.
aangeleerd gedrag, onderricht
12. 
Welk type gedrag is dit?
A.
inzichtsgedrag
B.
aangeleerd gedrag, imitatie
C.
aangeleerd gedrag, gissen & missen
D.
aangeboren gedrag
13. 
Wat is kenmerkend voor inzichtsgedrag?
A.
Een leerproces door gissen en missen
B.
De oplossing van een probleem door imitatie
C.
Het plots voorkomen van een nieuwe respons die niet volgt uit gissen en missen
14. 
Welk van de volgende stellingen is juist?
A.
Menselijk gedrag bestaat enkel uit aangeleerd gedrag
B.
Menselijk gedrag verschilt niet wezenlijk van dierlijk gedrag
C.
Menselijk gedrag wordt gestuurd door normen en waarden
D.
Normen en waarden zijn altijd gekoppeld aan goed en slecht