Créer une activité
Jouer Test
1. 
Met wat kan je de functie van de lever het best vergelijken?
A.
Een pomp
B.
Een ziekenhuis
C.
Een afvalsorteercentrum
2. 
De mens bestaat uit een biologisch organisme alsook de innerlijke processen. Hoe benoemen we in de cursus deze innerlijke processen?
A.
Psyche
B.
Spijsvertering
C.
Katalysator
3. 
Welk stelsel staat hier afgebeeld? Geef de correcte medische term.
4. 
Welk stelsel staat hier afgebeeld? Geef de correcte medische term.
5. 
Welk stelsel staat hier afgebeeld? Geef de correcte medische term.
6. 
Wat hoort niet thuis in de rij?
A.
sereus
B.
mucoos
C.
sputum
D.
enzym
7. 
Waar treffen we de glandulae parotis aan?
A.
De neus
B.
De longen
C.
De mond
8. 
Wat betekent deglutitio?
A.
Slikken
B.
Glijden
C.
Knijpende beweging van de slokdarm
9. 
Geef de Nederlandse term voor gaster.
10. 
Wat betekend peristaltiek?
A.
Slikken
B.
Glijden
C.
Knijpende beweging van de slokdarm
11. 
Geef een synoniem van rejectie, dat vaak als problematiek bij baby's wordt beschreven.
12. 
Welke van onderstaande termen betekent "maaguitgang".
A.
Pylorus
B.
Epithelium
C.
Mesenterium
13. 
Wat hoort niet thuis in de rij?
A.
Intestinum Crassum
B.
Pancreas
C.
Hepar
D.
Ductus Choledochus
14. 
Waar liggen onze darmen?
A.
Spina
B.
Abdomen
C.
Craniaal
15. 
Wat hoort niet thuis in de rij?
A.
Mesenterium
B.
Anus
C.
Proctos
D.
Defecatie
16. 
Als we twee stoffen die normaalgezien niet mengen, zoals water en olie, dankzij een andere stof wel kunnen samenvoegen, welke eigenschap heeft deze laatste stof dan?
A.
Emulgerende werking
B.
Assimilerende werking
C.
Osmotische werking
17. 
Wat ons bloed rood kleurt, kleurt ook onze stoelgang bruin. Over welk onderdeel van ons bloed gaat het hier?
A.
Leukocyten
B.
Bloedplaatjes
C.
Hemoglobine
18. 
Geef de Nederlandse term voor pancreas
19. 
Geef de Nederlandse term voor hepar.
20. 
Geef de Nederlandse term voor oesophagus
21. 
Wat is geen functie van de lever?
A.
gal produceren
B.
Kneden en mengen van het voedsel
C.
ontgiften, zuiveren van het bloed en bloedstollingsfactoren produceren
22. 
Wat is geen functie van de gaster?
A.
Tijdelijke opslag
B.
Doden van micro-organismen met behulp van het maagsap
C.
Hemoglobine afbreken en ijzer naar het rode beenmerg sturen, als nieuwe grondstof hiervoor
23. 
Geef de Nederlandse term voor anemie.
24. 
Welke van onderstaande onderdelen van het bloed zorgt voor de stolling?
A.
Erytrocyten
B.
Leukocyten
C.
Trombocyten
25. 
Welke van onderstaande onderdelen van het bloed zorgt voor de immunoligische functie?
A.
Erytrocyten
B.
Leukocyten
C.
Trombocyten
26. 
Welke van onderstaande onderdelen van het bloed zorgt voor het transport van zuurstof?
A.
Erytrocyten
B.
Leukocyten
C.
Trombocyten
27. 
Op basis van welk bestanddelen in ons bloed bepalen we de bloedgroep?
A.
Hemolyse
B.
Antigenen
C.
Agglutinatie
28. 
Geef de Nederlandse term voor cor.
29. 
Geef het meervoud van arteria.
30. 
Geef het meervoud van veen.
31. 
Is de aorta een slagader of een ader?
32. 
De onderste holle ader noemen we de vena cava .... (vul verder aan).
33. 
Wat is geen functie van het bloed?
A.
Het transporteren van brandstof, zuurstof, bouwstof en afvalstoffen.
B.
De temperatuur constant houden in het hele lichaam.
C.
Hemoglobine afbreken.
34. 
De rechter boezem noemen we: atrium .... (vul verder aan).
35. 
De linker kamer noemen we: venctriculus .... (vul verder aan).
36. 
Wat is geen laag van de wand van het hart?
A.
Pericard
B.
Sternum
C.
Myorcard
D.
Endocard
37. 
Welke van onderstaande stoffen verhoogt de hartfrequentie?
A.
Acetylcholine
B.
Noradenaline
C.
Adrenaline
38. 
Het meten van bloeddruk wordt ook wel afgekort als RR. Van welke naam komt deze afkorting?
39. 
Geef de correcte afkorting van hemoglobine.
40. 
Geef de correcte afkorting van slagader.
41. 
Geef de correcte afkorting van aders.