1
Hij is fier op zijn land. Hij is...
2
Hij is niet chaotisch. Hij is goed....
3
Hij is een goed mens en helpt graag. Hij is...
4
Hij heeft veel goede ideeën. Hij is....
5
Hij is niet vrolijk. Hij is ...
6
Hij heeft niet graag geld uit. Hij is ...
7
Hij komt nooit te laat. Hij is ....
8
Hij werkt veel. Hij is een .....werker.
9
Hij is niet gesloten. Hij is....
10
Hij is niet slim. Hij is ....