Créer une activité
Jouer Test
1. 
een winkeldochter is
A.
de jongste vrouwelijke medewerkster
B.
het artikel dat door iedereen vergeten is, dat niet verkocht geraakt
C.
de dochter van de baas
2. 
een tape-afroller is
A.
verdeler van verschillende soorten verpakkingstape
B.
verpakkingstape verwijderaar
C.
afroller waar de verpakkingstape in geplaatst kan worden
3. 
een vrachtbrief is
A.
het inschrijvingsdocument van de vrachtwagen
B.
lijst met goederen die de leverancier moet leveren
C.
begeleidend document bij de verzending van de goederen
4. 
THT betekent
A.
ten minste houdbaar tot
B.
ten minste verkoopbaar tot
C.
te gebruiken tot
5. 
EAN betekent
A.
de benaming van opeenvolging van lijnen en cijfers volgens een europese artikelnummering
B.
de eerste aankoopnummering van aangekochte producten door een klant
C.
eigen codering voor aangekochte non-foodartikelen
6. 
een steekwagen is
A.
een vorklift met een extra paar steunwielen onder een lange vork
B.
een transportmiddel op 2 wielen met een schep om goederen te verplaatsen
C.
een verrijdbare kast met zwenkwielen om plateaus in te steken
7. 
spiegelen is
A.
artikelen die het oudste zijn vooraan plaatsen
B.
artikelen vooraan in het schap zetten zodat het steeds gevuld lijkt
C.
artikelen met hun etiketten tegenover elkaar plaatsen
8. 
een breed product assortiment bestaat uit
A.
slechts enkele productgroepen in zeer grote stockvoorraad
B.
een productgroep met veel keuze in merk, prijs en kleur
C.
veel verschillende versies van een bepaald product
9. 
een paletstelling is
A.
een opbergrek voor paletten
B.
een stelling gemaakt uit paletten
C.
een bestelling met goederen die per pallet verkocht worden
10. 
een pakbon is
A.
de lijst waar alle bestellingen op staan
B.
de lijst waar alle leveringen op staan
C.
de lijst waar alle geleverde goederen op staan
11. 
kwantitatief controleren is
A.
controleren of de hoeveelheid goederen klopt
B.
controleren of de goederen in goede staat geleverd zijn
C.
controleren of de leveringstijd gerespecteerd is
12. 
een inventaris opmaken is
A.
een wettelijk verplichte telling van de voorraad
B.
artikelen in groepjes per soort bij elkaar zetten
C.
goederen binnen het magazijn verplaatsen en opslaan
13. 
een groothandel is
A.
een handel in grote producten
B.
een handel waar je alleen grote hoeveelheden kan kopen
C.
een handel die doorverkoopt aan kleinhandelaars
14. 
een gripzak is
A.
een zak voorzien van een handvat, om gemakkelijk vast te kunnen grijpen
B.
een plastieken zak met druksluiting
C.
een doorzichtige zak waardoor je altijd kan zien wat er in zit
15. 
een consument is
A.
een klant
B.
een ploegbaas
C.
een leverancier
16. 
fifo-systeem betekent
A.
fill in the forms
B.
first the forms
C.
first in - first out
17. 
de administratie is
A.
de dienst waar de mensen werken die zorgen voor alle documenten en briefwisseling
B.
het deel van de bestelling dat achteraan opgeslagen staat
C.
een bestelling die herhaaldelijk terugkomt
18. 
de administratieve voorraad is
A.
de voorraad aan papier, schrijfmateriaal, ...
B.
het plan met gewenste voorraad per artikel
C.
de voorraad die op papier aanwezig is
19. 
een backorder is
A.
een deel van een bestelling die niet geleverd kan worden, omdat deze niet in voorraad is
B.
een bestelling die achteraan wordt opgeslagen
C.
een bestelling die herhaaldelijk terugkomt
20. 
overstock is
A.
het teveel aan stock waar men mee blijft zitten
B.
ingekomen goederen die nog moeten worden opgeslagen
C.
goederen die op een andere locatie staan dan de gewone plaats wegens plaatsgebrek