Créer jeu
Jouer Test
1. 
Hoe heet de eerste noot in het voorbeeld?
A.
f
B.
a
C.
c
D.
e
2. 
Hoe heet de tweede noot in het voorbeeld?
A.
f
B.
a
C.
c
D.
e
3. 
Welke noot heet f?
A.
1
B.
2
C.
3
D.
4
4. 
Welke noot heet g?
A.
1
B.
2
C.
3
D.
4
5. 
Tussen het 2e en 3e lijntje ligt de
A.
e
B.
c
C.
a
D.
f
6. 
Staat er in het voorbeeld een noot die c heet?
A.
Ja, noot 2
B.
Ja, noot 3
C.
Ja, noot 4
D.
Nee
7. 
Noot 2 ligt tussen het 3e en 4e lijntje en heet dus
A.
f
B.
a
C.
c
D.
e
8. 
De noten in het voorbeeld zijn
A.
b-c-g-a
B.
b-c-a-g
C.
a-c-g-e
D.
b-c-g-e
9. 
Welke bewering is waar?
A.
Alle noten zijn even hoog.
B.
Sommige noten zijn hoger dan andere noten.
C.
Sommige noten zijn lager dan andere noten.
10. 
Welke bewering is waar?
A.
noot 1 is een d en noot 5 een a
B.
noot 3 is een e en noot 4 een g
C.
noot 2 is een g en noot 6 een a
D.
noot 5 is een a en noot 7 een e