Créer jeu
Jouer Test
1. 
Ik ... een kat.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
2. 
Jij ... geen kat.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
3. 
... jij een hond?
A.
Heb
B.
Hebt
C.
Heeft
D.
Hebben
4. 
Hij ... een geit.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
5. 
Wij ... een schaap.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
6. 
U .... een kat.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
7. 
Sandra ... een hond.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
8. 
Jullie ... een haan.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
9. 
Peter en Petra ... een kat.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben
10. 
Ik ... Jeanette.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
11. 
Jij ... Leonie.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
12. 
Hij ... Peter.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
13. 
U ... meneer De Vries.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
14. 
... jij Leonie?
A.
Ben
B.
Bent
C.
Is
D.
Zijn
15. 
Wij ... Leonie en Jeanette.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
16. 
Jullie ... lief (=lieb).
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
17. 
Waar (=wo) ... jij?
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
18. 
Zij ... Petra.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
19. 
Zij ... Peter en Petra.
A.
ben
B.
bent
C.
is
D.
zijn
20. 
Ik ... Jeanette, en ik ... dorst (=durst).
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben
21. 
Jij ... Leonie, en jij ... honger (=hunger).
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben
22. 
Wij ... Leonie en Jeanette, en wij ... geen auto.
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben
23. 
Hij ... Peter, en hij ... een hond.
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben
24. 
U ... meneer De Vries, en u ... een kat.
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben
25. 
Zij ... Peter en Petra, en zij ... een hond.
A.
ben, heb
B.
bent, hebt
C.
is, heeft
D.
zijn, hebben