Créer une activité
Jouer Test
1. 
Een DNA-molecule bevat 17 % T. Wat zijn de percentages van de andere 3 nucleotiden?
A.
17 % C, 17 % A, 17 % G
B.
33 % A, 17 % G, 33 % C
C.
17 % A, 66 % G, 66 % C
D.
17 % A, 33 % G, 33 % C
2. 
Welke 4 organische basen worden in de DNA-molecule gevonden?
A.
adenine, guanine, uracyl en cytosine
B.
guanine, uracyl, thymine en adenine
C.
cytosine, adenine, guanine en thymine
D.
thymine, uracyl, cytosine en guanine
3. 
Welke 4 organische basen worden in de RNA-molecule gevonden?
A.
adenine, guanine, uracyl en cytosine
B.
guanine, uracyl, thymine en adenine
C.
cytosine, adenine, guanine en thymine
D.
thymine, uracyl, cytosine en guanine
4. 
De twee helften van de DNA-molecule zijn niet met gewone chemische bindingen met elkaar verbonden. Met welke verbindingen dan wel?
A.
door zwakke Van der Waalskrachten
B.
door waterstofbruggen
C.
door waterbruggen
D.
door nucleotidenbindingen
5. 
1 Streng van een DNA-molecule bevat de nucleotidenvolgorde ATG CCG TCT GTC CAT CAG TAA. Wat is de nucleotidevolgorde van de complementaire streng?
A.
TAC GGC AGA CAG GTA GTC ATT
B.
ATG CCG TCT GTC CAT CAG TAA
C.
AAT GAC TAC CTG TCT CGG ATG
D.
TTA CTG ATG GAC AGA CGG CAT
6. 
DNA en RNA lijken op elkaar. Toch zijn er belangrijke verschillen. In welk antwoord staan correcte verschillen?
A.
DNA bevat een kern, maar RNA niet; DNA is dubbelstrengig, RNA is enkelstrengig; DNA kan lussen vertonen maar RNA niet.
B.
DNA bestaat uit een dubbele helix, RNA uit nucleotidestrengen; DNA bevat een andere base dan RNA; DNA zit in de kern, RNA niet.
C.
DNA bestaat uit 2 nucleotideketens, RNA maar uit 1; DNA bevat desoxyribose, RNA ribose; DNA bevat een andere base dan RNA.
D.
DNA zit in de kern, RNA niet; DNA bevat een base meer dan RNA; DNA bevat desoxyribose, RNA niet.