Créer jeu
Jouer Test
1. 
Ik .... een Duitser.
A.
bent
B.
is
C.
zijn
D.
ben
2. 
Hij ... een kat.
A.
hebben
B.
heeft
C.
heb
D.
hebt
3. 
Wij ... een groot huis.
A.
hebt
B.
heeft
C.
hebben
D.
heb
4. 
... u meneer De Vries?
A.
Ben
B.
Bent
C.
Zijn
D.
Is
5. 
... jullie Jan en Jannie?
A.
Zijn
B.
Bent
C.
Is
D.
Ben
6. 
Jij ... mooie schoenen.
A.
heeft
B.
hebben
C.
hebt
D.
heb
7. 
Zij ... mijn zus.
A.
is
B.
zijn
C.
bent
D.
ben
8. 
Ik ... een kat.
A.
heeft
B.
hebben
C.
hebt
D.
heb
9. 
Jij ... lief.
A.
ben
B.
bent
C.
zijn
D.
is
10. 
Hans en Grietje ... een mooi huis.
A.
hebben
B.
hebt
C.
heb
D.
heeft
11. 
Wij ... lief.
A.
is
B.
bent
C.
ben
D.
zijn
12. 
... jullie honger, Hans en Daan?
A.
Hebt
B.
Heeft
C.
Hebben
D.
Heb
13. 
U ... een mooie auto!
A.
heb
B.
hebben
C.
bent
D.
heeft/hebt
14. 
Jan en Jans ... mijn vrienden.
A.
zijn
B.
is
C.
bent
D.
ben
15. 
... jij een Duitser?
A.
Bent
B.
Zijn
C.
Ben
D.
Is
16. 
... jij een hond?
A.
Heb
B.
Hebt
C.
Heeft
D.
Hebben
17. 
Het ... zaterdag vandaag.
A.
zijn
B.
bent
C.
ben
D.
is
18. 
Zij ... lief.
A.
ben
B.
zijn/is
C.
bent
D.
heeft
19. 
Sofie ... geen auto.
A.
heb
B.
hebt
C.
heeft
D.
hebben