Er
zijn
verschillende
inkomensvormen
.
Je
kunt
inkomen
hebben
door
____________________
te
leveren
(
____________________
)
of
____________________
.
In
beide
gevallen
levert
men
een
prestatie
:
____________________
of
____________________
en
worden
daarvoor
beloond
.
Wanneer
je
geen
prestatie
hoeft
te
leveren
spreek
je
over
____________________
.
Zakgeld
,
kleedgeld
en
uitkering
zijn
voorbeelden
van
overdrachtsinkomen
.
Als
je
inkomsten
en
uitgaven
op
elkaar
af
stemt
ben
je
aan
het
____________________
.
Een
begroting
is
een
overzicht
van
verwachte
____________________
en
____________________
voor
de
komende
periode
.
Uitgaven
zijn
te
verdelen
in
____________________
uitgaven
,
____________________
lasten
en
____________________
uitgaven
.
Dagelijkse
uitgaven
zijn
de
gewone
huishoudelijke
uitgaven
bijvoorbeeld
voeding
,
persoonlijke
verzorging
,
uitgaan
en
zakgelduitgaven
.
Vaste
lasten
zijn
regelmatig
____________________
uitgaven
zoals
woonlasten
,
verzekeringen
en
abonnementen
.
Incidentele
uitgaven
,
uitgaven
die
af
en
toe
voorkomen
.
Bijvoorbeeld
:
wooninrichting
,
kleding
,
vakantie
?
?
?
?
?
?
.
.
Voor
de
incidentele
uitgaven
moet
je
reserveren
of
sparen
:
je
zet
geld
opzij
om
hier
later
grote
of
onverwachte
uitgaven
mee
te
betalen
.
Sparen
betekent
dat
je
een
deel
van
je
inkomen
niet
uitgeeft
.
Er
zijn
verschillende
spaarmotieven
:
sparen
voor
de
rente
,
sparen
voor
een
bepaald
doel
en
sparen
uit
voorzorg
.
Rente
of
interest
is
een
vergoeding
voor
iemand
die
zijn
geld
beschikbaar
stelt
.
Heb
je
geld
voor
een
langere
tijd
niet
nodig
kun
je
een
spaardeposito
nemen
.
Lenen
betekent
dat
je
gebruik
maakt
van
geld
van
een
ander
.
Het
geleende
geld
moet
je
terugbetalen
(
aflossen
)
.
Als
vergoeding
voor
het
lenen
betaal
je
____________________
.
Dit
noem
je
ook
____________________
.
Een
lening
noem
je
ook
wel
krediet
.
Er
zijn
spaarmotieven
en
leenmotieven
:
je
hebt
tijdelijk
geldtekort
,
je
wilt
nu
genieten
.
Het
gaat
dan
om
zoiets
als
een
auto
of
meubels
.
Dit
noemen
we
duurzame
____________________
.
Dringend
geld
nodig
en
niet
over
spaargeld
beschikken
is
ook
een
spaarmotief
.
Wanneer
geld
leent
om
een
____________________
(
auto
,
televisie
)
te
kopen
noem
je
dit
een
____________________
krediet
.
Dit
zijn
bijvoorbeeld
een
persoonlijke
lening
en
een
doorlopend
krediet
.
Bij
leveranciers
kun
je
kopen
op
krediet
.
Dit
heet
kopen
op
____________________
.
Het
artikel
wordt
geleverd
en
je
bent
meteen
eigenaar
.
____________________
is
bijna
hetzelfde
met
het
verschil
dat
je
pas
eigenaar
bent
als
je
de
____________________
termijn
heb
betaald
.