Créer une activité
Jouer Test
1. 
Ik ga naar school.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
2. 
Draken eten mensen.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
3. 
De draak ging naar huis.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
4. 
Ik was gisteren op school.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
5. 
Ik ging met de fiets.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
6. 
Hij vliegt boven de wolken.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
7. 
Ik vind draken eng.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
8. 
Hij werkte de hele nacht.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
9. 
De draak opende zijn hol.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)
10. 
Mister Dragon bouwt een website.
A.
Nu (tegenwoordige tijd)
B.
Gisteren (verleden tijd)