Créer une activité
Jouer Test
1. 
Waarom geeft men een patiënt geen gewoon water maar water met mineralen, wanneer deze patiënt uitgedroogd (gedehydrateerd) is?
A.
Door toedienen van gewoon water zullen de bloedcellen van de patiënt opzwellen en barsten.
B.
Door toedienen van water met mineralen zullen de cellen van de patiënt opzwellen.
C.
De cellen van de patiënt zullen de mineralen in het water opnemen om de uitdroging tegen te gaan.
D.
In het gewoon water zitten te weinig mineralen waardoor de cellen van de patiënt minder aan osmose kan doen.
2. 
Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?
A.
bij diffusie worden de opgeloste stoffen getransporteerd tot er een evenwicht ontstaat, maar bij osmose blijven de opgeloste stoffen op hun plaats.
B.
Bij osmose gaan opgeloste stoffen van een lage naar hoge concentratie getransporteerd worden, maar bij diffusie gebeurt dit transport van een hoge naar lage concentratie.
C.
Bij osmose wordt de opgeloste stof van een lage naar een hoge concentratie aan opgeloste stoffen getransporteerd, maar bij diffusie worden de opgeloste stoffen van een hoge naar lage concentratie (aan opgeloste stoffen) getransporteerd.
D.
Bij diffusie is het hoofdzakelijk de opgeloste stof die migreert, maar bij osmose gebeurt het transport van het oplosmiddel als diffusie niet mogelijk is.
3. 
Wat is diffusie?
A.
Diffusie is het bewegen van deeltjes tot er een evenwicht ontstaat.
B.
Diffusie is het verspreiden van opgeloste stoffen doorheen het oplosmiddel totdat er een evenwicht aan concentratie heerst.
C.
Diffusie is wanneer deeltjes zich verplaatsen van een hoge naar een lage concentratie.
D.
Diffusie is het bewegen van deeltjes tegen een concentratiegradiënt in.
4. 
Wat is osmose?
A.
Osmose is de opname van water.
B.
Osmose is het transport van opgeloste stoffen omdat het oplosmiddel niet door de membraan kan geraken.
C.
Osmose is het proces waarbij het oplosmiddel zich door een membraan verplaatst van de kant met een lage concentratie aan opgeloste stoffen naar een kant met veel opgeloste stoffen.
D.
Osmose is een proces waarbij het oplosmiddel wordt verplaatst tegen de concentratie-ingrediënt in.
5. 
Om een microscopisch preparaat te maken wordt jodium aan een cel toegevoegd. Dit jodium kleurt de celkern. Hoe is dit jodium in de celkern terecht gekomen?
A.
via diffusie door het celmembraan
B.
via osmose door het celmembraan
6. 
Een cel in een oplossing vertoont plasmolyse. Na een tijdje gaat de cel niet meer kleiner worden. Wat weet je dan over de concentratie aan opgeloste stoffen wanneer de cel kleiner wordt?
A.
De concentratie aan opgeloste stoffen in de cel is gelijk aan deze van de oplossing.
B.
In de cel is de concentratie aan opgeloste stoffen groter dan er buiten.
C.
In de oplossing zitten meer opgeloste stoffen dan in de cel.
7. 
Een cel in een oplossing vertoont plasmolyse. Na een tijdje gaat de cel niet meer kleiner worden. Wat weet je dan over de concentratie aan opgeloste stoffen wanneer de cel niet meer verandert?
A.
De concentratie aan opgeloste stoffen in de cel is gelijk aan deze van de oplossing.
B.
In de cel is de concentratie aan opgeloste stoffen groter dan er buiten.
C.
In de oplossing zitten meer opgeloste stoffen dan in de cel.
8. 
Wat gebeurt er wanneer je een goudvis (zoetwatervis) in zeewater plaatst?
A.
De vis sterft door uitdroging, omdat zijn cellen water verliezen
B.
De vis sterft doordat zijn cellen ontploffen, omdat zijn cellen water opnemen
C.
De vis sterft door uitdroging, omdat zijn cellen het zout opnemen
D.
De vis sterft doordat zijn cellen ontploffen, omdat zijn cellen zout verliezen
9. 
Om een teveel aan slakken in de tuin uit te roeien kan je zout op de slakken strooien. Op welk principe steunt deze methode?
A.
op osmose
B.
op diffusie
C.
op molaire concentratie
10. 
Onder de microscoop wordt een cel van een rode ui bekeken. De vloeistof in de vacuole heeft een rode kleur. Men voegt enkele druppels kraantjeswater aan het preparaat toe. Wat gebeurt er.
A.
De kleur van het vacuolevocht verandert niet.
B.
De kleur van het vacuolevocht wordt lichter.
C.
De kleur van het vacuolevocht wordt donkerder.
D.
de kleurstof gaat uit de vacuole.