De structuur van DNA kan eenvoudi worden voorgesteld door ...
A.
fosfaat - base - suiker
B.
fosfaat - suiker - base
C.
base - fosfaat - suiker
D.
fosfaat - suiker - fosfaat - base
E.
base - suiker - fosfaat - base
2.
Juist of fout: De DNA-molecule bestaat uit 2 antiparallelle ketens, wat betekent dat 1 streng van 5' naar 3' gericht is, terwijl de andere van 3’ naar 5’ gericht is.ction.
A.
juist
B.
fout
3.
nucleotiden in DNA en RNA bestaan uit ...
A.
1 base en 1 suiker
B.
2 suikers en 1 base
C.
1 suiker en 3 fosfaatgroepen
D.
1 base en 1 fosfaatgroep
E.
1 base, 1 suiker en 1 fosfaatgroep
4.
De base is verbonden met een koolstof van het suiker. Welke nummer wordt aan deze C gegeven?
A.
1'
B.
2'
C.
3'
D.
4'
E.
5'
5.
In DNA heet de suikermolecule ...
A.
ribose
B.
desoxyribose
C.
ribulose
D.
deribulose
6.
De suikermolecule in RNA is ...
A.
ribose
B.
desoxyribose
C.
ribulose
D.
deribulose
7.
Wat is de complementaire keten van volgend stukje DNA? 5' AACGGGTTTATGCGT 3'
A.
5' TTGCCCAAATACGCA 3'
B.
3' AACGGGTTTATGCGT 5'
C.
5' ACGCATAAACCCGTT 3'
D.
3' TTGCCCAAATACGCA 5'
E.
Zowel 3' AACGGGTTTATGCGT 5' als 3' TTGCCCAAATACGCA 5' zijn correct.
8.
Wat is het complementaire RNA van volgend stukje DNA? 5' ATGCGTTTACCGA 3'
