Créer une activité
Jouer Test
1. 
Deze klant wil dat huis daar kopen.
2. 
Dit aanbod is beter dan dat daar.
3. 
De bakstenen in de garage zijn die van de eigenaar.
4. 
Mijn publiciteit is interessanter dan die van mijn concorrunt.
5. 
Wie heeft die uitgaven gedaan?
A.
Qui a fait ces dépenses?
B.
Qui est-ce qui a fait ces dépenses?