Créer une activité
Jouer Test
1. 
Welke vorm hebben kokken?
A.
Ze kunnen kort en lang zijn
B.
Ze zijn bolvormig tot ovaal
C.
Schroefvormig
2. 
Salmonella is een voorbeeld van
A.
bacillen
B.
kokken
C.
spirocheten
3. 
Deze bacterie komt voor in de darm en vormt vitamine K
4. 
Aërobe bacteriën hebben dit nodig om te leven.
5. 
Grampositieve bacteriën hebben na kleuring een paarse kleur.
A.
Juist
B.
Fout
6. 
Penicilline is niet zo een goede keuze bij...
A.
grampositieve bacteriën
B.
gramnegatieve bacteriën
7. 
Conventioneel pathogene bacteriën kunnen bij verzwakte personen voor een algemeen infectiebeeld zorgen.
A.
juist
B.
fout
8. 
Wat betekent rubella?
A.
griep
B.
verhoudheid
C.
hersenvliesontsteking
D.
rode hond
9. 
Mycobacterium tuberculosis kan overgedragen worden voedsel.
A.
fout
B.
juist
10. 
Micro-organismen zijn binnengedrongen in het lichaam waar ze zich vermenigvuldigen en verspreiden. Hier spreekt men van een ...
A.
Besmetting
B.
Infectie
11. 
Trilhaarepitheel van de luchtwegen, fagocytose (WBC), melkzuurbacterie in de vagina...Over welke soort immuniteit spreken we hier?
12. 
Toedienen van vooraf gemaakte antistoffen is
13. 
Welke soort immuniteit? Een kind dat de mazelen heeft doorgemaakt.
14. 
Wat verstaat men onder MID?
15. 
Bij verworven immuniteit ontwikkelt het lymfestelsel...
A.
toxinen
B.
antistoffen
C.
antigenen