Créer jeu
Jouer Test
1. 
Waar is (mein) ... boek?
A.
jouw
B.
zijn
C.
mijn
D.
haar
2. 
Waar zijn (unsere) ... boeken?
A.
onze
B.
ons
C.
jullie
D.
hun
3. 
Waar is (Ihr) ... boek, meneer De Vries?
A.
u
B.
uw
C.
jou
D.
jouw
4. 
Waar is (dein) ... boek?
A.
uw
B.
u
C.
jou
D.
jouw
5. 
Waar is (unser) ... boek?
A.
hun
B.
ons
C.
jouw
D.
onze
6. 
Jan heeft een schrift. (Sein) ... schrift is hier.
A.
Zein
B.
Zijn
C.
Mijn
D.
Jouw
7. 
Sandra heeft een huis. (Ihr) ... huis is klein.
A.
Haar
B.
Her
C.
Ons
D.
Zijn
8. 
Jullie hebben een huis. (Euer) ... huis is klein.
A.
Ons
B.
Jou
C.
Jouw
D.
Jullie
9. 
Waar is (unsere) ... kat?
A.
Onze
B.
Ons
C.
Jullie
D.
Mijn
10. 
Daar zijn Sanne en Daan, en daar is (ihr) ... hond.
A.
mijn
B.
hen
C.
hun
D.
jouw