Créer une activité
Jouer Test
1. 
Het licht is uitgevallen.
A.
Het licht
B.
is
C.
uitgevallen
2. 
De kinderen spelen buiten.
A.
De kinderen
B.
spelen
C.
buiten
3. 
We hebben gisteren een brood gebakken.
A.
gisteren
B.
hebben
C.
een brood
D.
gebakken
4. 
Het sneeuwt heel hard buiten.
A.
Het
B.
sneeuwt
C.
buiten
D.
heel
E.
hard
5. 
Hij viel tegen de geschilderde muur.
A.
Hij
B.
viel
C.
tegen
D.
geschilderde
E.
muur
6. 
De jongen heeft op de zetel gezeten.
A.
De jongen
B.
heeft
C.
de zetel
D.
op
E.
gezeten
7. 
De maan schijnt door de bomen
A.
De maan
B.
schijnt
C.
door
D.
de bomen
8. 
Ik ga een cadeautje kopen.
A.
Ik
B.
ga
C.
een cadeautje
D.
kopen
9. 
Marokko heeft gewonnen van Portugal in de kwartfinale.
A.
Marokko
B.
heeft
C.
gewonnen
D.
van
E.
Portugal
F.
in de kwartfinale
10. 
Ik ben verloren van Jos.
A.
Ik
B.
ben
C.
verloren
D.
van
E.
Jos