Créer jeu
Jouer Froggy Jumps
1. Ik (eten) ... een broodje.
A
eten
B
et
C
eet
2. Ik (lezen) ... de krant.
A
lees
B
les
C
leez
3. (Spreken) ... jij Nederlands?
A
Spreekt
B
Spreek
C
Sprek
4. Hij (koken) ... graag.
A
kookt
B
kokt
C
kook
5. (Heten)... jij Paul?
A
Heet
B
Het
C
He
6. Hij (spellen)... zijn achternaam.
A
spellt
B
spelt
C
speelt
7. Het kind (spelen) ... met de kat.
A
speel
B
speelt
C
spelt
8. (Schaatsen) ... jij graag?
A
Schats
B
Schaats
C
Schaatst
9. Ik (lezen) ... een boek.
A
les
B
lees
C
lez
10. De kat (rennen) ...
A
reent
B
rent
C
rennt