JIJ bent Joost.
IK ben Hans.
JULLIE zijn Jan en Sanne.
Hoe vind je HET boek?
WE/WIJ zijn Hans en Tineke.
U bent mevrouw De Wit.
ZIJ zijn mijn collega's.
HIJ heet Frits.
Ik ken HEM goed.
Ik ken U nog niet zo goed.
Je kent MIJ goed.
Ik vind JULLIE aardig.
Kun je ONS goed horen?
Ik ken JOU goed.
Ken je ZE/HEN al?
Ik vind HET erg goed!