Connectez-vous
Créer une activité
Types d'activités
Centre d'aide
Entrez votre Game Pin
Blog
Premium
English
Español
Français
Créer une activité
Connectez-vous
Toutes les activités
Jouer Test
Imprimer Test
Werkwoorden met vaste voorzetsels 1
Auteur :
Boglárka Kozári
1.
Heb je zin ____ een ijsje?
A.
in
B.
op
C.
met
2.
Zij kan niet wennen ____ het gebruik van een agenda.
A.
op
B.
aan
C.
bij
3.
De weerman heeft gewaarschuwd _____ mist op de weg.
A.
aan
B.
voor
C.
op
4.
Ik zal me even ____ jullie voorstellen. Ik ben Jan de Graaf.
A.
met
B.
aan
C.
bij
5.
Heb jij je goed voorbereid ____ de test?
A.
met
B.
van
C.
op
6.
Heb jij verstand _____ computers?
A.
over
B.
met
C.
van
7.
Hij is verslaafd ____ gamen.
A.
aan
B.
op
C.
voor
8.
Als we gaan tennissen, verlies ik altijd _____ jou.
A.
van
B.
op
C.
tegen
9.
Ik kijk uit ____ de dag dat ik geslaagd ben.
A.
van
B.
op
C.
naar
10.
Verlang jij ook zo ____ een kop warme chocolademelk?
A.
over
B.
naar
C.
op
11.
Ik verheug me ____ Kerstmis met mijn familie.
A.
met
B.
op
C.
over
12.
Hij heeft zich vergist ____ de datum.
A.
over
B.
met
C.
in
13.
Zij verbaast zich ____ de voorzetsels in het Nederlands.
A.
over
B.
van
C.
op
14.
Gefeliciteerd ____ je nieuwe baan. Ik ben zo trots ____ je!
A.
met / op
B.
van / op
C.
met / met
15.
Ik heb trek ____ een kroket!
A.
van
B.
op
C.
in
16.
____ wie ga jij stemmen bij de volgende verkiezingen?
A.
Van
B.
Op
C.
Aan
17.
Zij heeft spijt _____ haar studiekeuze.
A.
over
B.
met
C.
van
18.
Ik ben erg slecht ____ het onthouden van namen.
A.
in
B.
van
C.
aan
19.
Hij is geslaagd _____ zijn rijexamen.
A.
voor
B.
van
C.
aan
20.
Ik heb gesolliciteerd _____ een nieuwe functie.
A.
op
B.
naar
C.
met
21.
We zijn erg geschrokken _____ het slechte nieuws.
A.
aan
B.
met
C.
van
22.
Zij schaamt zich ______ haar grote neus.
A.
voor
B.
van
C.
op
23.
Houd er rekening ____ dat hij nog een kind is.
A.
bij
B.
mee
C.
van
24.
Je zou altijd ____ de grapjes van je kind moeten lachen.
A.
om
B.
op
C.
aan
25.
Hij is altijd op de hoogte ____ het laatste nieuws.
A.
over
B.
met
C.
van
26.
Ze heeft een hekel _____ mensen die te laat komen.
A.
met
B.
aan
C.
op
27.
Hij ergert zich vaak ____ mensen die in de trein eten.
A.
over
B.
met
C.
aan
28.
Gecondoleerd _____ het overlijden van je oma
A.
op
B.
met
C.
over
29.
Ben je bang _____ spinnen?
A.
voor
B.
van
C.
met
30.
In de puberteit gaan jongeren meer aandacht besteden _____ hun uiterlijk.
A.
met
B.
aan
C.
op