Hij is aan het eten.
Jan en ik zijn aan het zwemmen.
Hij is aan het eten.
Jan en ik zijn aan het zwemmen.
Zij zijn aan het relaxen.
Wij zijn aan het tuinieren.
Zij zijn aan het relaxen.
Jullie zijn aan het drinken.
Jij bent aan het tennissen.
Zij is aan het cosplayen.
Ik ben aan het gamen.
Jullie zijn aan het drinken.
Ik ben aan het gamen.
Ben jij aan het tennissen?
Wij zijn aan het tuinieren.
U bent aan het kaarten.
Zij is aan het cosplayen.
Ben jij aan het tennissen?
Jij bent aan het tennissen.
U bent aan het kaarten.