Jullie zijn aan het schrijven.
Zullen we gaan zwemmen?
Zal ik mijn boeken meenemen?
Wij gaan wandelen.
Jullie gaan spelen.
Pieter gaat schaatsen.
Ik ga eten.
Zullen we naar de film gaan?
Jij gaat jouw huiswerk maken.
Wij zijn aan het schoonmaken.
Mark is aan het fietsen.
Zullen we naar huis gaan?
U gaat werken.
Zal ik je morgen opbellen?
Ik ben aan het eten.
Jij bent aan het spelen.
Zal ik jou helpen?
Maartje is aan het slapen.