Créer jeu
Jouer Test
1. 
Het (groot) ... huis is van ons.
A.
grot
B.
groot
C.
grote (gro-te)
D.
groote (groo-te)
2. 
Een (groot) ... huis is praktisch.
A.
grot
B.
grote (gro-te)
C.
groot
D.
groote (groo-te)
3. 
De (groot) ... huizen staan leeg.
A.
grot
B.
grote (gro-te)
C.
groot
D.
groote (groo-te)
4. 
De (groot) ... man heet Henk.
A.
grot
B.
grote (gro-te)
C.
groot
D.
groote (groo-te)
5. 
Het (rood) ... boek is van mij.
A.
rod
B.
rode (ro-de)
C.
rood
D.
roode (roo-de)
6. 
Een (rood) ... boek valt op.
A.
rod
B.
rode (ro-de)
C.
rood
D.
roode (roo-de)
7. 
Ik hou van (rood) ... katten.
A.
rod
B.
rode (ro-de)
C.
rood
D.
roode (roo-de)
8. 
De (rood) ... kat heet Charlie.
A.
rod
B.
rode (ro-de)
C.
rood
D.
roode (roo-de)
9. 
Dat is een (duur) ... auto.
A.
duur
B.
dure (du-re)
C.
dur
D.
duure (duu-re)
10. 
Dat is een (duur) ... huis.
A.
duur
B.
dure (du-re)
C.
dur
D.
duure (duu-re)
11. 
Ik hou niet van (duur) ... auto's.
A.
duur
B.
dure (du-re)
C.
dur
D.
duure (duu-re)
12. 
Ik heb het (duur) ... huis gekocht.
A.
duur
B.
dure (du-re)
C.
dur
D.
duure (duu-re)
13. 
Dat is een (goedkoop) ... boek.
A.
goedkoop
B.
goedkop
C.
goedkoope (goed-koo-pe)
D.
goedkope (goed-ko-pe)
14. 
Dat is een (goedkoop) ... auto.
A.
goedkoop
B.
goedkop
C.
goedkoope (goed-koo-pe)
D.
goedkope (goed-ko-pe)
15. 
Ik heb het (goedkoop) ... boek gelezen.
A.
goedkoop
B.
goedkop
C.
goedkoope (goed-koo-pe)
D.
goedkope (goed-ko-pe)
16. 
Hij heeft de (goedkoop) ... auto gekocht.
A.
goedkoop
B.
goedkop
C.
goedkoope (goed-koo-pe)
D.
goedkope (goed-ko-pe)
17. 
Dat is een (hoog) ... schuld.
A.
hoog
B.
hoge (ho-ge)
C.
hog
D.
hooge (hoo-ge)
18. 
Dat is een (hoog) ... huis.
A.
hoog
B.
hoge (ho-ge)
C.
hog
D.
hooge (hoo-ge)
19. 
De (hoog) ... brug is oud.
A.
hoog
B.
hoge (ho-ge)
C.
hog
D.
hooge (hoo-ge)
20. 
De (hoog) ... bruggen zijn oud.
A.
hoog
B.
hoge (ho-ge)
C.
hog
D.
hooge (hoo-ge)