ZE/ZIJ heet Marianne.
ZE/ZIJ zijn Koen en Sander.
IK ben Jeanette.
HIJ heet George.
JE/JIJ bent Luke.
WE/WIJ zijn Luke en Jeanette.
U bent meneer De Jong.
JULLIE zijn Merel en Karel.
Ik ken JE/JOU sinds augustus.
Kun je ONS goed zien?
Ik ken HEN/ZE sinds 2010.
Ik ken JULLIE sinds 2013.
Je kent ME/MIJ sinds augustus.
Ik ken HAAR sinds 2012.
Ik heb HEM gisteren nog gezien.
Ik kan u niet goed horen.