Créer jeu
Jouer Test
1. 
(Er) heet Henk.
A.
Hij
B.
Zij
C.
Jullie
D.
Wij
2. 
(Ihr) zijn aardig.
A.
Wij
B.
Jullie
C.
Zij
D.
Het
3. 
(Ich) eet veel appels.
A.
Zij
B.
Jij
C.
Ik
D.
Wij
4. 
(Du) bent rijk.
A.
Hij
B.
Het
C.
Ik
D.
Je/Jij
5. 
Bent (Sie) meneer De Jong?
A.
ik
B.
wij
C.
jullie
D.
u
6. 
Ik heet Jeanette. En (du)?
A.
je
B.
jij
C.
jullie
D.
ik
7. 
(Sie) is aardig.
A.
Ze/Zij
B.
U
C.
Hij
D.
Het
8. 
(Wir) eten graag rijst.
A.
Hij
B.
Ik
C.
Jullie
D.
We/Wij
9. 
(Sie) zijn Jan en Tineke.
A.
Jullie
B.
Hij
C.
Ik
D.
Ze/Zij
10. 
(Es) is donker.
A.
Hij
B.
Het
C.
Zij
D.
Wij
11. 
(Man) mag niet stelen.
A.
Je
B.
Hij
C.
Zij
D.
Ik