Créer une activité
Jouer Test
1. 
Vul de juiste termen in bij de omschrijving: celorganel voor de fotosynthese
A.
celkern
B.
chloroplast
C.
mitoschondrion
D.
ribosoom
E.
endoplasmatisch reticulum
F.
Golgi-apparaat
2. 
Vul de juiste termen in bij de omschrijving: plaats in de cel waar veel ATP wordt gemaakt
A.
celkern
B.
chloroplast
C.
mitoschondrion
D.
ribosoom
E.
endoplasmatisch reticulum
F.
Golgi-apparaat
3. 
Vul de juiste termen in bij de omschrijving: celorganel dat instaat voor de productie van eiwitten
A.
celkern
B.
chloroplast
C.
mitoschondrion
D.
ribosoom
E.
endoplasmatisch reticulum
F.
Golgi-apparaat
4. 
Vul de juiste termen in bij de omschrijving: eenheid waarin de grootte van een cel wordt uitgedrukt
A.
meter
B.
centimeter
C.
millimeter
D.
micrometer
E.
nanometer
5. 
Vul de juiste termen in bij de omschrijving: bouwstof van het celmembraan (meerdere antwoorden mogelijk)
A.
eiwitten
B.
cholesterol
C.
cellulose
D.
fosfolipiden
E.
triglyceriden
6. 
Koppel elke molecule aan de juiste voedingsstof: glycerol
A.
lipide
B.
eiwit
C.
monosacharide
D.
disacharide
E.
alcohol
7. 
Koppel elke molecule aan de juiste voedingsstof: aminozuur
A.
lipide
B.
eiwit
C.
monosacharide
D.
disacharide
E.
polysacharide
8. 
Koppel elke molecule aan de juiste voedingsstof: vetzuur
A.
lipide
B.
eiwit
C.
monosacharide
D.
disacharide
E.
polysacharide
9. 
Koppel elke molecule aan de juiste voedingsstof: galactose
A.
lipide
B.
eiwit
C.
monosacharide
D.
disacharide
E.
polysacharide
10. 
Koppel elke molecule aan de juiste voedingsstof: maltose
A.
lipide
B.
eiwit
C.
monosacharide
D.
disacharide
E.
polysacharide
11. 
Juist of fout: glycogeen is een polypeptide
A.
juist
B.
fout: Het is een polysacharide
C.
fout: het is een lipide
D.
fout: het is een eiwit
12. 
juist of fout: In een eiwit kunnen meer dan 100 verschillende aminozuren zitten
A.
juist
B.
fout: Het bestaat enkel uit 3 bouwstenen
C.
fout: Het bestaat uit monosachariden en geen aminozuren
D.
fout: Er bestaan maar 20 verschillende aminozuren
13. 
juist of fout: In het hemoglobine-eiwit zit Fe verwerkt.
A.
juist
B.
fout: Het bestaat enkel uit aminozuren
C.
fout: Er zit Mg in verwerkt
D.
fout: Het bestaat uit bloed
14. 
juist of fout: Verzadigde vetten hebben dubbele koolstofbindingen
A.
juist
B.
fout: Ze hebben alleen enkelvoudige koolstofbindingen
C.
fout: Het zijn zuurstofbindingen
D.
fout: Er zitten geen koolstofbindingen in
15. 
juist of fout: In melk zit suiker.
A.
juist: dit is maltose
B.
juist: dit is lactose
C.
fout: Er zit enkel eiwitten en water in
D.
fout: melk is niet zoet
16. 
De formule van glucose is C6H12O6. Door condensatie van 2 glucosemoleculen ontstaat maltose met als formule:
A.
C6 H20 O6
B.
C12 H22 O11
C.
C12 H24 O12
D.
C6 H10 O3
17. 
Essentiële aminozuren zijn aminozuren die:
A.
essentieel zijn voor de celademhaling
B.
door het lichaam gevormd worden
C.
we uit onze voeding moeten halen
D.
moeten worden toegevoegd als supplement bij een vegetarisch dieet
18. 
De organische stoffen die als belangrijke energiebron voor organismen dienen zijn :
A.
lipiden en sachariden
B.
proteïnen en lipiden
C.
sachariden en proteïnen
D.
DNA en sachariden
19. 
Antwoord kort: Met welk doel maken cellen continu ATP aan?
A.
om de anabolische processen te kunnen doen
B.
Voor het katabolisme
C.
om de mitochondriën te laten functioneren
D.
om CO2 te produceren
20. 
Antwoord kort: In ATP staat de P voor ...(a) en de T voor ...(b)
A.
a) adenine b) thymine
B.
a) adenine b) trifosfaat
C.
a) adenosine b) thymine
D.
a) adenosine b) trifosfaat
21. 
antwoord kort: Als de celademhaling anaeroob verloopt, is er vorming van ...
A.
veel ATP
B.
geen ATP maar wel melkzuur
C.
weinig ATP en veel melkzuur
D.
ATP en glucose
22. 
Antwoord kort: Welk product van de fotosynthese wordt tijdens de celademhaling verbruikt?
A.
koolstofdioxide
B.
zuurstofgas
C.
glucose
D.
zonlicht
E.
water
23. 
Welk gas komt vrij bij fotosynthese (a) en welk bij celademhaling (b)?
A.
a) koolstofdioxide b) zuurstofgas
B.
a) zuurstofgas b) koolstofdioxide
C.
a) glucose b) ATP
D.
a) ATP b) glucose
24. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: ... gebeurt in de mitochondriën (antwoorden in de figuur)
25. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: plaats van de fotosynthese ... (antwoorden in de figuur)
26. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: een (zichzelf voedend) organisme dat zijn eigen voedingsstoffen kan aanmaken is ... (antwoorden in de figuur)
27. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: ... het "vermogen" om arbeid te leveren (antwoorden in de figuur)
28. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: proces dat geen zuurstofgas vereist ... (antwoorden in de figuur)
29. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: C6 H12 O6 ... (antwoorden in de figuur)
30. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: ... waaruit groene planten energie absorberen (antwoorden in de figuur)
31. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: ... waaruit heterotrofen hun energie halen (antwoorden in de figuur)
32. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: ... hiervoor zijn chloroplasten nodig (antwoorden in de figuur)
33. 
Begrippenkennis: Vul de passende letter in: proces dat zuurstofgas vereist ... (antwoorden in de figuur)
34. 
Katabole processen ...
A.
maken complexe organische stoffen aan uit eenvoudige
B.
breken complexe organische stoffen af tot eenvoudige
C.
komen alleen voor bij autotrofe organismen
D.
komen alleen voor bij heterotrofe organismen
E.
niets van dit alles is juist
35. 
De eindproducten van celademhaling zijn:
A.
suiker en koolstofdioxide
B.
suiker en zuurstofgas
C.
ADP en zuurstofgas
D.
ATP en koolstofdioxide
36. 
Volgroeide rode bloedcellen bevatten geen kern meer en ook geen mitochondriën. Wat zal hier het gevolg van zijn voor hun metabolisme? Ze zullen daardoor ...
A.
een rode kleur hebben
B.
minder ATP hebben dan andere cellen
C.
veel glucose verbruiken
D.
meer zuurstofgas verbruiken dan andere cellen
37. 
De beginproducten van de fotosynthese zijn ...
A.
glucose en water
B.
water en koolstofdioxide
C.
koolstofdioxide en zuurstofgas
D.
glucose en zuurstofgas
38. 
De cellen verwerken de voedingsstoffen, maar wat doet het lichaam met de voedingsstoffen die overtollig zijn en die de cellen niet onmiddellijk nodig hebben? Glucose ...
A.
worden via de stoelgang uitgescheiden
B.
wordt omgezet naar glycogeen en daarna in vetweefsel
C.
worden uitgescheiden via urine
D.
worden verder afgebroken tot water en koolstofdioxide en uitgeademd.
39. 
De cellen verwerken de voedingsstoffen, maar wat doet het lichaam met de voedingsstoffen die overtollig zijn en die de cellen niet onmiddellijk nodig hebben? vetzuren en glycerol ...
A.
worden via de stoelgang uitgescheiden
B.
wordt omgezet naar bepaalde vetten en daarna in vetweefsel
C.
worden uitgescheiden via urine
D.
worden verder afgebroken tot water en koolstofdioxide en uitgeademd.
40. 
De cellen verwerken de voedingsstoffen, maar wat doet het lichaam met de voedingsstoffen die overtollig zijn en die de cellen niet onmiddellijk nodig hebben? aminozuren ...
A.
worden via de stoelgang uitgescheiden
B.
worden omgezet tot bepaalde vetten en opgeslagen in vetweefsel
C.
worden uitgescheiden via urine
D.
worden verder afgebroken tot water en koolstofdioxide en uitgeademd.
41. 
Duidt 3 factoren waarvan de dagelijkse energiebehoefte van een persoon afhankelijk is aan. (meerdere antwoorden mogelijk)
A.
hoeveelheid beweging
B.
leeftijd
C.
basaal metabolisme
D.
hoeveelheid sachariden
E.
geslacht
F.
vetreserve
42. 
Over aandoeningen als gevolg van ongezonde eetgewoonten. Vul aan: ... (naam aandoening) wordt veroorzaakt door een te hoog "cholesterolgehalte" in het bloed: voedingspreventie = ...; geneeskunde: pilletjes tegen een hoog cholesterolgehalte.
A.
ondervoeding - meer lipiden eten
B.
hart- en vaataandoeningen - minder (dierlijke) lipiden eten
C.
diabetes - meer groenten en fruit eten
D.
gebrekziekten - meer gevarieerd eten
43. 
Over aandoeningen als gevolg van ongezonde eetgewoonten. Vul aan: diabetes wordt veroorzaakt door ... : voedingspreventie = dieet ; geneeskunde: ...
A.
geen/te weinig aanmaak van insuline of ongevoeligheid voor insuline - insuline pilletjes / injecties / pompje
B.
te veel polysachariden in de voeding - meestal niet nodig
C.
teveel glucose aanmaken - pilletjes zijn mogelijk
D.
teveel glucose in het bloed - injecties en/of pilletjes
44. 
Over aandoeningen als gevolg van ongezonde eetgewoonten. Vul aan: ... (naam aandoening) wordt veroorzaakt door inname van meer kJ dan verbruikt: voedingspreventie = ...; geneeskunde: meestal niet nodig
A.
ondervoeding - meer lipiden eten
B.
hart- en vaataandoeningen - minder (dierlijke) lipiden eten
C.
diabetes - meer groenten en fruit eten
D.
overgewicht en/of obesisitas - minder lipiden en sachariden eten en meer bewegen