Créer une activité
Jouer Test
1. 
Deeltjes van een opgeloste stof verspreiden zich spontaan in een oplossing. Beschrijf wat er gebeurt. (vink alle vakjes die bij de omschrijving horen aan).
A.
moleculen van de opgeloste stof bewegen (door de Brownse beweging)
B.
De moleculen van de opgeloste stof bewegen doorheen de moleculen van het oplosmiddel.
C.
De beweging gaat door tot een homogeen mengsel bekomen is.
D.
De beweging gebeurt van een hoge naar een lage concentratie aan oplosmiddel.
E.
De moleculen bewegen van een hoge naar een lage concentratie aan opgeloste stof.
F.
De moleculen van het oplosmiddel bewegen niet.
2. 
Geef de betekenis van de volgende begrippen: diffusie. (duidt alle antwoorden aan die bij het begrip horen).
A.
transportproces
B.
transport van de opgeloste stof
C.
transport van het oplosmiddel.
D.
van een hoge naar lage concentratie aan opgeloste stof.
E.
van een lage naar hoge concentratie aan opgeloste stof.
F.
doorheen een semi-permeabel membraan
3. 
Geef de betekenis van de volgende begrippen: osmose. (duidt alle antwoorden aan die bij het begrip horen).
A.
transportproces
B.
transport van de opgeloste stof
C.
transport van het oplosmiddel.
D.
van een hoge naar lage concentratie aan opgeloste stof.
E.
van een lage naar hoge concentratie aan opgeloste stof.
F.
doorheen een semi-permeabel membraan
4. 
Geef de betekenis van de volgende begrippen: semipermeabel. (duidt alle antwoorden aan die bij het begrip horen).
A.
transportproces
B.
eigenschap van een membraan
C.
alle stoffen kunnen erdoor
D.
diffusie kan niet plaatsvinden
E.
niet alle stoffen kunnen erdoor.
F.
osmose kan plaatsvinden
5. 
Hoe noemt men het proces waarbij: water zich met zijn concentratiegradiënt mee verplaatst en de opgeloste stof zich niet verplaatst?
A.
diffusie
B.
osmose
6. 
Hoe noemt men het proces waarbij: de opgeloste stof zich met zijn concentratiegradiënt mee verplaatst?
A.
osmose
B.
diffusie
7. 
Hoe noemt men het proces waarbij: water zich verplaatst tegen de concentratiegradiënt van de opgeloste stof in?
A.
osmose
B.
diffusie
8. 
Hoe noemt men het proces waarbij: de opgeloste stof zich door een barrière verplaatst, met zijn concentratiegradiënt mee?
A.
osmose
B.
diffusie
9. 
Het celmembraan fungeert tegelijkertijd als barrière en als poort. Leg uit.
A.
sommige stoffen kunnen door het membraan en andere niet (poort). Geeft bescherming aan de celinhoud (barrière).
B.
sommige stoffen kunnen automatisch door het membraan (poort). Andere stoffen mogen enkel de cel in en niet uit (barrière)
C.
alle stoffen worden gecontroleerd alvorens ze membraan mogen passeren (barrière en poort)
D.
Alle stoffen kunnen de membraan in en uit (poort) maar dit gebeurt niet in alle richtingen evenveel (barrière).
10. 
Diffusie en osmose hebben dezelfde oorzaak. Welke?
A.
een membraan
B.
een oplosmiddel
C.
een concentratieverschil
D.
een molecule
11. 
Wat is dan het verschil tussen diffusie en osmose? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A.
diffusie moet zonder membraan gebeuren en osmose gebeurt steeds doorheen een membraan.
B.
diffusie vereist geen energie van de cel en gaat dus automatisch, osmose kan enkel als de cel energie levert.
C.
diffusie is het transport van de opgeloste stof en osmose van het oplosmiddel
D.
Bij diffusie gaat het transport van een hoge naar een lage concentratie aan opgeloste stoffen en bij osmose is dit juist omgekeerd.
12. 
Bij osmose kunnen de opgeloste deeltjes zich niet in de oplossing verspreiden tot er een evenwicht ontstaat. Hoe komt dat?
A.
Omdat er hier geen opgeloste deeltjes zijn.
B.
omdat osmose altijd oneindig doorgaat.
C.
omdat er deeltjes zijn die niet door het membraan kunnen.
D.
omdat er een concentratiegradiënt aanwezig is.
13. 
(Schrap wat niet past.) Vul in: Bij plasmolyse raakt het cytoplasma los van de celwand. Het proces is omkeerbaar. Plasmolyse treedt bijvoorbeeld op als een plantencel in een ... (a) zoutoplossing wordt geplaatst. Plasmolyse kan ... (b) optreden bij uitdroging.
A.
a) zwakke; b) ook
B.
a) zwakke; b) niet
C.
a) sterke; b) ook
D.
a) sterke; b) niet
14. 
Uit een aardappel boren we met een boorkurk twee cilinders, P en Q. Als we onmiddellijk na het boren beide cilinders opnieuw in de gaten zouden steken, zouden ze precies passen. Maar we behandelen de cilinders als volgt: P leggen we enige tijd in zuiver water, Q leggen we even lang in een zoutoplossing met een hogere concentratie dan in de aardappelcellen. Daarna proberen we de cilinders in de gaten te passen. Welke uitslag verwacht je?
A.
P past niet en Q past niet
B.
P past niet en Q past ruim
C.
P past ruim en Q past niet
D.
P past ruim en Q past ruim
15. 
Deplasmolyse is ...
A.
het ontwateren van een cel door osmose.
B.
wateropname via osmose door een cel die een lage concentratie aan opgeloste stof bevat.
C.
wateropname via osmose door een cel die een hogere concentratie aan opgeloste stof bevat dan in zijn omgeving.
D.
wateropname via diffusie van een uitgedroogde cel.
16. 
Een rijpe kers barst na een regenbui. Leg uit wat er gebeurt.
A.
De kers neemt water op door diffusie waardoor de kers uit zijn vel zal barsten.
B.
De kers neemt de opgeloste stoffen in het regenwater op waardoor er meer water door de boom wordt aangevoerd.
C.
De kers neemt water op door osmose omdat er heel veel sachariden in de kers zitten.
D.
De kers neemt de opgeloste stoffen uit het regenwater waardoor de buitenste cellen zichzelf vernietigen.
17. 
Bij een bepaalde plantensoort hebben de planten paarse bladeren. De paarse kleur wordt veroorzaakt door een kleurstof in het vacuolevocht. Op een gegeven ogenblik hangen de bladeren van deze plant een beetje slap. Een stukje blad met enkele levende cellen van deze plant wordt in zuiver water gelegd. Wat gebeurt er met de kleur van het vacuolevocht in deze cellen? Wat is hiervoor de verklaring?
A.
De kleur van het vacuolevocht verandert niet, doordat het celmembraan de kleurstof niet doorlaat.
B.
De kleur van het vacuolevocht wordt lichter, doordat er water de vacuole binnendringt.
C.
De kleur van het vacuolevocht wordt lichter, doordat er kleurstof uit de vacuole gaat.
D.
De kleur van het vacuolevocht wordt donkerder, doordat er water uit de vacuole gaat.