Créer une activité
Jouer Test
1. 
5) De oriëntatie 5’-3’ in de ketens van DNA wordt bepaald door … .
A.
de O-atomen van de fosfaatgroep
B.
de C-atomen van desoxyribose
C.
de N-atomen van de basen
D.
de C-atomen van desoxyribose en van de basen
2. 
6) DNA heeft een anti parallelle structuur. Dat betekent dat … .
A.
A tegenover T ligt en G tegenover C
B.
de 2 suiker-fosfaatruggengraten afwisselend een draaiing vertonen
C.
er H-bruggen zijn tussen de complementaire basen
D.
de oriëntatie van de 2 suiker-fosfaatruggengraten tegengesteld is
3. 
7) In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16 % Adenine. Wat is het percentage Guanine in die bacterie?
A.
niet te bepalen
B.
34 %
C.
68 %
D.
16 %
4. 
Cytosine is altijd verbonden met.......
A.
adenine
B.
thymine
C.
guanine
D.
uracil
5. 
9) In een stukje DNA is de basenvolgorde C - G - C - A - G - T. Wat is de basenvolgorde in het tegenoverliggende gedeelte?
A.
T - A - T - G - A - C
B.
C - G - C - A - G - T
C.
T - G - A - C - G - C
D.
G - C - G - T - C – A