1
Ik was wel hard ... (schrikken) van zijn uitspraak.
2
Deze week heb ik mijn hele huis ... (stofzuigen)!
3
Na het ongeval was hij gewoon ... (doorlopen).
4
Heb jij de kinderen wel ... (ophalen)?
5
Gelukkig is ze zo gewoon ... (blijven).
6
Ik ben ondertussen al twee keer van de trap ... (vallen).
7
Ik heb enorm ... (genieten) van onze lunch samen.
8
Ik wou dat ik dat eerder had ... (weten).
9
Wat heb jij weer lekker ... (koken)!
10
Ik had mijn oude biologieleerkracht bijna niet ... (herkennen).