Créer jeu
Jouer Test
1. 
Voor de zakenlunch van morgenmiddag (reserveren) ik een tafel in een chic restaurant.
2. 
De winkelier ... zijn zaak ... (uitbreiden).
3. 
Ter gelegenheid van haar huwelijk (kopen) de collega's haar een mooi geschenk.
4. 
Het regende niet, het (gieten) toen ik mijn kantoor verliet.
5. 
De secretaresse (bestellen) een hele doos firmapapier.
6. 
Colruyt ... de firma Droomland ... (overnemen).
7. 
Hij ... de computer ... (uitzetten).
8. 
Ik (parkeren) mijn auto verkeerd.
9. 
Ik (ontvangen) dan ook een zware boete.
10. 
De persoon die Christel (zullen) opleiden, is met vakantie.
11. 
De grote interimkantoren (behandelen) haar steeds correct.
12. 
Als secretaresse (moeten) ik verschillende taken doen.
13. 
Ik (beantwoorden) de telefoon.
14. 
Ik ... dossiers ... (opvolgen).
15. 
Ik ... de agenda van mijn baas ... (bijhouden).
16. 
Hij (bevestigen) de afspraak.
17. 
De magazijnier (laten) weten dat de voorraad uitgeput was.
18. 
Op zijn vorige werk (verdienen) hij minder.
19. 
Hij (hebben) wel betere werkuren.
20. 
De telefoniste ... de klant met de klantendienst ... (doorverbinden).