Créer une activité
Jouer Test
1. 
Wanneer spreekt men van een normale ademhalingsfrequentie?
A.
10-16 x/min
B.
11-17 x/min
C.
12-18 x/min
D.
13-19 x/min
2. 
Kortademigheid door een obstructie in de onderste luchtwegen noemen we ...
A.
Inspiratoire dyspnoe
B.
Expiratoire dyspnoe
C.
Dyspnoe de repos
D.
Dyspnoe d'effort
3. 
Hoe wordt het stoppen met ademhalen of een adempauze nog genoemd?
4. 
Duid aan wat NIET juist is.
A.
Bij hyperventilatie ademen we snel en diep
B.
Bij hyperventilatie is er te veel O2 en te weinig CO2 in het lichaam aanwezig
C.
Bij hyperventilatie geef je best een zuurstofmasker
D.
Bij hyperventilatie kunnen tintelingen in de vingers voorkomen
5. 
Bij een happende ademhaling waarbij er geen lucht ingeademd wordt, spreken we van ...
A.
Gasping
B.
Ademhaling volgens Biot
C.
Ademhaling volgens Kussmaul
D.
Ademhaling volgens Cheyne-Stokes
6. 
Wat is GEEN kenmerk van perifere cyanose?
A.
Blauwe verkleuring van de vingers en tenen
B.
Blauwe verkleuring van de slijmvliezen
C.
Ontstaat door verminderde bloedaanvoer
D.
Ontstaat door stuwing
7. 
Duid aan wat fout is. Als ik de ademhaling observeer:
A.
Vertel ik steeds wat ik kom doen
B.
Doe ik dit gedurende 1 minuut
C.
Doe ik dit gedurende 30 seconden en vermenigvuldig ik met 2
D.
Leg ik mijn hand op zijn borstkas om een beter zicht te hebben