Créer une activité
Jouer Test
1. 
17) Cellen van de pancreas kunnen radioactief gemerkte aminozuren verwerken in hun eiwitten. Dit laat toe om bepaalde eiwitten in de cel op te sporen. Welke van de volgende wegen doorheen de cel zal een radioactief gemerkt eiwit volgen?
A.
ER --> Golgi --> kern
B.
Golgi --> ER --> lysosoom
C.
Kern --> ER --> Golgi
D.
ER --> Golgi --> secretieblaasjes die versmelten met de plasmamembraan
E.
ER --> lysosoom --> secretieblaasjes die versmelten met de plasmamembraan
2. 
18) Welk type van cel kan je best gebruiken om lysosomen te bestuderen?
A.
spiercel
B.
huidcel
C.
bacteriecel
D.
cel in de hardwand
E.
levercel
3. 
19) Wat geldt voor de volgende beweringen? I met de electronenmicroscoop kun je geen levend materiaal bestuderen II een scanning electronenmicroscoop geeft een driedimensionaal beeld
A.
Beweringen I en II zijn niet juist
B.
Beweringen I en II zijn juist
C.
Alleen beweringen I is juist
D.
Alleen beweringen II is juist
4. 
20) Welke celorganellen zijn betrokken bij de verbranding van stoffen?
A.
chromoplasten
B.
mitochondriën
C.
chloroplasten
D.
ribosomen
5. 
21) Wat is het verschil tussen ruw en glad endoplasmatisch reticulum (R.E.R en S.E.R.)
A.
alleen S.E.R. bestaat uit een onvertakte buis
B.
alleen S.E.R. is bedekt met slijm
C.
alleen R.E.R. heeft sterk geplooide membranen
D.
alleen R.E.R. is bedekt met ribosomen
6. 
22) Waar wordt de kern door omgeven?
A.
door chromatine
B.
door een enkel membraan
C.
door het endoplasmatisch reticulum
D.
door een dubbel membraan
7. 
23) Hoe komt zuurstof bij mitochondriën?
A.
osmose
B.
actief transport
C.
diffusie
D.
transportenzymen
8. 
24) Wat zijn microtubuli?
A.
buisachtige structuren van het cytoskelet
B.
kleine membranen in de cel
C.
alle kleine celorganellen in de cel
D.
de vezels van de celwand
9. 
25) Is de cel op de afbeelding plantaardig of dierlijk
A.
plantaardig, op de afbeelding staan chloroplasten, een vacuole en een celwand
B.
plantaardig, op de afbeelding staan leukoplasten, centriolen en een celwand
C.
dierlijk, op de afbeelding staan mitochondriën, een kern en een celmembraan
D.
dierlijk, op de afbeelding staan centriolen, chromoplasten en een celmembraan
10. 
26) Als een rozenbottel rijp wordt, verandert de kleur van groen naar rood. Welke verandering in de plastiden is hiervan de oorzaak?
A.
Chloroplasten zijn overgegaan in chromoplasten
B.
Chloroplasten zijn overgegaan in leukoplasten
C.
Chromoplasten zijn overgegaan in chloroplasten
D.
Leukoplasten zijn overgegaan in chloroplasten
11. 
27) Welke celorganellen zullen niet goed meer kunnen functioneren bij een gebrek aan zuurstof?
A.
chloroplasten
B.
kernen
C.
vacuolen
D.
mitochondriën
12. 
28) Welk celorganel is met nummer 3 afgebeeld op de figuur?
A.
lysosomen
B.
Golgi-complex
C.
mitochondrion
D.
endoplasmatisch reticulum
13. 
29) Onrijpe bananen zijn groen, rijpe geel. Welke verandering in plastiden is hiervan de oorzaak?
A.
zetmeelkorrels zijn overgegaan in chromoplasten
B.
chromoplasten zijn overgegaan in leukoplasten
C.
chloroplasten zijn overgegaan in chromoplasten
D.
leukoplasten zijn overgegaan in chloroplasten
14. 
30) Wat geldt voor de volgende beweringen? I het cytoskelet brengt bewegingen tot stand in een cel II het cytoskelet zorgt voor de stevigheid en de spijsvertering van een cel
A.
alleen II is juist
B.
alleen I is juist
C.
I en II zijn juist
D.
I en II zijn niet juist
15. 
31) Wat geldt voor de volgende beweringen? I celwanden zijn dikker dan celmembranen II celwanden regelen het transport van stoffen bij plantaardige cellen
A.
alleen I is juist
B.
alleen II is juist
C.
I en II zijn juist
D.
I en II zijn niet juist
16. 
32) Wat is de inhoud van lysosomen?
A.
enzymen
B.
zetmeel
C.
kleurstoffen
D.
water
17. 
33) Wat is de belangrijkste functie van de celmembraan?
A.
vormgeving
B.
bescherming tegen virussen
C.
transportregulatie
D.
stevigheid
18. 
34) Wat geldt voor de volgende beweringen? I blaasjes van het endoplasmatisch reticulum versmelten met de platte blaasjes van het Golgi-apparaat II blaasjes van het Golgi-apparaat kunnen enzymen bevatten die buiten de cel gebracht kunnen worden
A.
alleen I is juist
B.
alleen II is juist
C.
I en II zijn juist
D.
I en II zijn niet juist
19. 
35) Welke eigenschap is op mitochondriën toepasbaar?
A.
energieproductie
B.
transport van stoffen in de cel
C.
celdeling
D.
eiwitsynthese
20. 
36) Drie reageerbuizen worden gevuld met oplossingen van keukenzout (NaCl) van verschillende concentraties. Buis 1 bevat een 0,1% NaCl-oplossing, buis 2 bevat een 0,9% NaCl-oplossing en buis 3 bevat een 1,5% NaCl-oplossing. In elk van deze buizen wordt een stukje van hetzelfde verse weefsel ondergedompeld. De stukjes weefsel zijn allemaal even groot en rood van kleur. Voordat ze in de buizen zijn gedaan, zijn ze eerst goed afgespoeld totdat ze geen kleurstof meer afgeven. Na een half uur wordt het experiment beëindigd. De oplossing in buis 1 is licht rood geworden. De oplossingen in buis 2 en 3 zijn kleurloos gebleven.  Leerling 1 beweert dat osmotische waarde in de cellen van buis 3 hoger is dan die in de cellen in oplossing 2.  Leerling 2 beweert dat de turgor van de cellen van buis 3 lager is dan die van de cellen in buis 2. Welke leerling heeft of welke leerlingen hebben gelijk?
A.
geen van de leerlingen
B.
alleen leerling 1
C.
alleen leerling 2
D.
beide leerlingen
21. 
37) Men legt enkele cellen uit een normale aardappel in gedestilleerd water. Wat gebeurt er met de osmotische waarde van de cellen? En met de turgor?
A.
De osmotische waarde en turgor veranderen niet.
B.
De osmotische waarde neemt af en de turgor neemt toe.
C.
De osmotische waarde en turgor nemen af.
D.
De osmotische waarde en turgor nemen toe.
22. 
38) In een cel bevinden zich meer Na+ en Cl- ionen dan buiten de cel. De osmotische waarde van de cel is hierdoor hoger dan de osmotische waarde van het omringende milieu. In welke afbeelding is de verplaatsing van stoffen door osmose juist weergegeven?
A.
in de eerste afbeelding
B.
in de tweede afbeelding
C.
in de derde afbeelding
23. 
39) Welke bewering is juist?
A.
als de concentratie glucosemoleculen buiten het celmembraan lager is dan de concentratie glucosemoleculen binnen het celmembraan, worden glucosemoleculen door passief transport opgenomen
B.
als de concentratie glucosemoleculen buiten het celmembraan lager is dan de concentratie glucosemoleculen binnen het celmembraan, worden glucosemoleculen door actief transport opgenomen
C.
als de concentratie glucosemoleculen buiten het celmembraan hoger is dan de concentratie glucosemoleculen binnen het celmembraan, worden glucosemoleculen door actief transport opgenomen
24. 
40) Waaraan is de osmotische waarde van een celwand van een plantencel gelijk?
A.
het extern milieu
B.
de vacuole
C.
het cytoplasma
25. 
41) Hoe komt het dat een celmembraan eigenlijk selectief-permeabel is en niet semi-permeabel?
A.
omdat in water oplosbare stoffen via eiwitten in het celmembraan kunnen diffunderen
B.
omdat in water oplosbare stoffen door osmose via eiwitten in het celmembraan getransporteerd kunnen worden
C.
omdat in vet oplosbare stoffen door osmose via eiwitten in het celmembraan getransporteerd kunnen worden
D.
omdat in water oplosbare stoffen via fosfolipiden in het celmembraan kunnen diffunderen
26. 
42) Een plant wordt in het zonlicht geplaatst. Welke bewering is juist?
A.
de door fotosynthese gevormde glucose verlaat chloroplasten door osmose
B.
de door fotosynthese gevormde zuurstof verlaat chloroplasten door actief transport
C.
de door fotosynthese gevormde zuurstof verlaat chloroplasten door diffusie
27. 
43) Wanneer zal de diffusiesnelheid van CO2 van een spiercel naar het omliggende weefselvloeistof toenemen? (CO2 is een nevenproduct dat ontstaat bij verbranding van brandstoffen)
A.
als in een spiercel in rust is
B.
als in een spiercel energie verbruikt wordt door samen te trekken
C.
de activiteit van de spiercel heeft geen invloed op de diffusiesnelheid van CO2